X is afkomstig uit de DRC. De asielaanvraag van X wordt afgewezen, hij zal worden uitgezet naar Zuid Afrika. Tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag stelt X beroep in. De voorzieningenrechter die het beroep beoordeelt onderzoekt niet of uitzetting van X [naar zijn land van herkomst de DRC] in strijd is met artikel 3 EVRM omdat X zal worden uitgezet naar Zuid Afrika. Daarover klaagt X terecht in hoger beroep omdat, zo overweegt de Afdeling, het bestreden besluit er niet toe strekt dat X niet naar zijn land van herkomst de DRC zal worden uitgezet. Ja, tenzij.
Y is afkomstig uit Liberia. De asielaanvraag van Y wordt afgewezen, hij zal worden uitgezet naar Brazilië. Tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag stelt Y beroep in. De voorzieningenrechter die het beroep beoordeelt onderzoekt niet of de uitzetting van Y naar Brazilië in strijd is met artikel 3 EVRM. Daarover klaagt Y tevergeefs in hoger beroep; tevergeefs omdat, zo overweegt de Afdeling, uitzetting van Y naar zijn land van herkomst Liberia niet in strijd is met artikel 3 EVRM en het betreden besluit er niet toe strekt dat Y naar Brazilië zal worden uitgezet. Neen, tenzij.
Gelet op de verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM dient bij de behandeling van een asielaanvraag eerst te worden beoordeeld of de asielzoekende vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is dan wel dat uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM en vervolgens, indien er van verdragrechtelijke uitzettingsbelemmeringen geen sprake is, of er andere gronden zijn voor toelating. Op die wijze van beoordeling dient de rechterlijke toetsing daarvan aan te sluiten (ABRS 3 december 2001 200105129/1 LJN AD8707; ABRS 13 maart 2003 200300008/ 1 LJN AF7606). Die wijze van rechterlijke toetsing lijdt uitzondering indien het best reden besluit er toe strekt de asielzoekende vreemdeling aan een derde land over te dragen dan wel een derde land van eerder verblijf [waaronder vreemd genoeg het zogenaamde verblijfsalternatief (ABRS 25 november 2002 200205367/1 LJN AF3796; ABRS 3 december 2001 200105129/1 LJN AD8707)] tegen te werpen waar hij geacht wordt bescherming te kunnen vinden (ABRS 13 maart 2003 200300008/1 LJN AF7606). Die wijze van rechtelijke toetsing lijkt nu ook uitzondering te lijden indien het bestreden besluit ertoe strekt dat er niet naar het land van herkomst zal worden uitgezet. Dat lijkt een open deur. Indien een bestreden besluit ertoe strekt om een asielzoekende vreemdeling niet uit te zetten naar zijn land van herkomst is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kennelijk van oordeel dat diens uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM. Indien partijen het daar over eens zijn dan valt er voor de rechter niet te toetsen omdat de rechter dan door te toetsen buiten de omvang van het geschil treedt. De Afdeling laat zich niet snel betrappen op een open deur. Wat bedoelt de Afdeling?
De Afdeling stelt zich op het standpunt dat indien een bestreden besluit geen beslissing bevat over het land waarnaar zal worden uitgezet en over wijze van uitzetting er geen ruimte is voor de rechter om daarover een oordeel te geven. (zie bijvoorbeeld ook ABRS 1 oktober 2003 200303193/1 JV 2003/529 nt BKO). Wat nu indien het bestreden besluit waarbij de asielaanvraag van de uit Land van Herkomst afkomstige Z is afgewezen [anders dan door het tegenwerpen van een derde land waar naar zal worden overgedragen of een derde land van eerder verblijf] wel een beslissing bevat over het land - Land van Uitzetting - waar hij naar zal worden uitgezet. Er zijn geen verdragsrechtelijke belemmeringen om naar Land van Herkomst uit te zetten, indien die er wel waren kleeft er een gebrek aan het besluit waarbij de asielaanvraag van Z is afgewezen (ABRS 29 mei 2001 JV 2001/166), de rechter komt bij constatering daarvan aan een toetsing van de uitzetting naar Land van Herkomst niet meer toe. Door de afwijzing van de asielaanvraag van Z ontstaat een verplichtende (ABRS 29 mei 2001 JV 2001/166) bevoegdheid van rechtswege om tot uitzetting van Z over te gaan; naar het oordeel van de Afdeling kan uitzetting als een van rechtswege verbonden gevolg van de afwijzing van de asielaanvraag door de rechter slechts worden getoetst indien dat rechtsgevolg van belang zou kunnen zijn voor de beslissing op de asielaanvraag (ABRS 24 juli 2002 200202765/1 JV 2002/311 nt BKO; ABRS 29 januari 2004 200308322 JV 2003/134 nt BKO). Indien de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie die bevoegdheid tot de uitzetting beperkt tot uitzetting naar Land van Uitzetting [en er wordt gesteld dat uitzetting naar Land van Uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM] dan dient gelet op de tekst van artikel 29 lid 1 sub b Vw 2000 [waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen het land van herkomst en andere landen] die uitzetting door de rechter te worden getoetst. Als pasen en pinksteren op één dag vallen!
21 augustus 2005
Geen opmerkingen:
Een reactie posten