In een uitspraak van 26 januari 2011 overwoog de Afdeling dat het Unierecht niet verplicht tot ambtshalve toetsing aan de Terugkeerrichtlijn omdat noch het gelijkwaardigheidsbeginsel noch het doeltreffendheidsbeginsel dit vereist [ABRS, 26 januari 2011, 201100079/1/V3; zie ook ABRS, 11 februari 2011, 201100282/1/V3].
Op 21 maart 2011 heeft de Afdeling 3 uitspraken gedaan over de Terugkeerrichtlijn waarin enkele knopen worden doorgehakt [ABRS, 21 maart 2011, 201100307/1/V3 & 201100493/1/V3 & 201100555/1/V3].
Volgens de Afdeling vloeit uit artikel 15 en de systematiek van de Terugkeerrichtlijn rechtstreeks voort dat een maatregel van bewaring behoudens de in artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn vermelde uitzonderingsgevallen uitsluitend mag worden opgelegd indien voorafgaand aan dan wel gelijktijdig met die maatregel een terugkeerbesluit is genomen [ABRS, 21 maart 2011, 201100307/1/V3 & 201100493/1/V3 & 201100555/1/V3].
In de uitspraak met het kenmerk 201100307/1/V3 overweegt de Afdeling dat een ['kaal'] terugkeerbesluit dat niet meer behelst dan de vaststelling dat een derdelander onrechtmatig in Nederland verblijft en dat op die derdelander de verplichting tot onmiddellijk vertrek rust is geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Een terugkeerbesluit wordt echter op grond van artikel 72 lid 3 van de Vreemdelingenwet met een beschikking gelijk gesteld en er staat bezwaar tegen open.
Hoewel er volgens de Afdeling een nauwe samenhang bestaat tussen het terugkeerbesluit en de inbewaringstelling kan dit in de huidige situatie slechts tot een gezamenlijke leiden indien het terugkeerbesluit vervat zou zijn in het besluit tot inbewaringstelling. Die mogelijkheid laat de Terugkeerrichtlijn volgens de Afdeling voor daarvoor in aanmerking komende gevallen uitdrukkelijk open. Het gesloten rechtsmiddelenstelsel van de Vreemdelingenwet staat er volgens de Afdeling aan in de weg dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling tevens een oordeel geeft over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit.
In de uitspraak met het kenmerk 201100493/1/V3 overweegt de Afdeling dat in een meeromvattende beschikking de door de Terugkeerrichtlijn vereiste administratieve vaststelling is vervat dat het verblijf van de derdelander onrechtmatig is of wordt en dat er een terugkeerverplichting is. Daarom behoeft in het geval van een meeromvattende beschikking geen afzonderlijk terugkeerbesluit te worden genomen ook niet indien de meeromvattende beschikking vóór het verstrijken van de termijn voor implementatie van de Terugkeerrichtlijn tot stand is gekomen.
Uit de uitspraak met het kenmerk 201100555/1/V3 lijkt te volgen dat ook een ongewenstverklaring kan worden aangemerkt als een terugkeerbesluit. De ongewenstverklaring heeft [immers?] tot gevolg dat de ongewenst verklaarde derdelander na bekendmaking van de ongewenstverklaring geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben, dat hij Nederland onmiddellijk - binnen 24 uur - dient te verlaten en dat hij daartoe kan worden uitgezet.
De in de ongewenstverklaring vervatte plicht om onmiddellijk te vertrekken wordt volgens de Afdeling bevestigd door de zinsnede "binnen 24 uur". Indien echter de ongewenstverklaarde derdelander onmiddellijk nadat hem het besluit tot ongewenstverklaring is uitgereikt in bewaring wordt gesteld kan hem niet worden tegengeworpen dat hij zich aan zijn vertrekplicht niet heeft gehouden.
In de uitspraak met het kenmerk 201100555/1/V3 overweegt de Afdeling dat in artikel 3(7) van de Terugkeerrichtlijn onvoorwaardelijke en voldoende duidelijk is bepaald dat het 'risico op onderduiken' moet zijn gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria. Omdat een beleidsregel geen wettelijk voorschrift is zijn de beleidsregels op grond waarvan een vermoeden van onttrekking aan de uitzetting mag worden aangenomen, niet in overeenstemming met het door artikel 3(7) van de Terugkeerrichtlijn vereiste niveau van regulering.
In de uitspraak met het kenmerk 201100555/1/V3 overweegt de Afdeling dat aspecten van openbare orde niet aan een maatregel van bewaring ten grondslag mogen worden gelegd ter bescherming van de openbare orde dan wel de openbare veiligheid als zodanig. Aspecten van openbare orde mogen niettemin aan een maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd indien hieruit kan worden afgeleid dat risico op onderduiken bestaat of dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Uit de uitspraak met het kenmerk 201100555/1/V3 volgt ten slotte dat het ontbreken van documenten, het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats en strafrechtelijke contra-indicaties kunnen duiden op het ontwijken of belemmeren van de terugkeer maar niet zonder nadere toelichting.