Uit [rechtspraak over] de gedragslijn volgt dat er wordt gehoord aan de hand van negen thema’s die zouden zijn gebaseerd op rapporten van onder meer het COC:
- Privéleven, familie en religie. Het gaat om de eigen ervaringen van betrokkene en het bewustwordingsproces.
- Relaties, zowel de huidige als de vorige relaties.
- Familie en vrienden. Het gaat om hun reactie op het coming-out van betrokkene.
- Homoseksuele contacten in het land van herkomst.
- Contact met en kennis van belangenorganisaties in het land van herkomst.
- Contacten met homoseksuelen in Nederland.
- Kennis van de Nederlandse situatie met betrekking tot homoseksuelen.
- Discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
- Toekomst; de door de vreemdeling verwachte gevolgen bij terugkeer naar het land van herkomst.
Die voorzieningen rechters [Vz Rtb Den Haag zp Haarlem, 28 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8855; Vz Rtb Den Haag zp Haarlem, 4 augustus 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9182] hebben die vraag niet beantwoord maar overwogen dat in de gedragslijn niet inzichtelijk is gemaakt
- hoe aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde homoseksuele gerichtheid in het algemeen pleegt te worden verricht
- op welke vragen en antwoorden het zwaartepunt ligt en
- hoe de gegeven antwoorden worden gewaardeerd en onderling gewogen.
In oktober 2015 is Werkinstructie 2015 'Horen en beslissen in zaken waarin LHBT-gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd' gepubliceerd.
In Werkinstructie 2015/9 zijn de hierboven genoemde negen thema's teruggebracht tot vijf thema's:
- Privéleven (waaronder familie, vrienden, (voorgaande) relaties) en religie [In dit verband gaat het om de eigen ervaringen van de derdelander met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, zoals bewustwording van de seksuele gerichtheid, het proces (van zelfacceptatie), hoe de omgeving gereageerd heeft en eventuele relaties die de derdelander heeft gehad].
- Huidige en voorgaande relaties, homoseksuele contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van homoseksuele groepen [Gevraagd wordt of de derdelander kennis heeft van de sociale en politieke aspecten van een homoseksuele gemeenschap in zijn land van herkomst].
- Contact met homoseksuelen in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie [Gevraagd wordt naar bepaalde kennis die de derdelander verworven kan verworven hebben over de situatie van LHBT’s in Nederland, door zijn contacten met de LHBT-gemeenschap of door eigen ervaring of onderzoek].
- Discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst [Dit ziet zowel op wat de derdelander in het verleden heeft meegemaakt in zijn land van herkomst als waar hij voor vreest als hij moet terugkeren naar zijn land van herkomst].
- Toekomst [Hierbij wordt aandacht besteed aan het toekomstbeeld van de derdelander indien hij zou moeten terugkeren naar zijn land van herkomst].
In Werkinstructie 2015/9 staat dat het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over (1) de eigen ervaringen [oa bewustwording en zelfacceptatie] van de derdelander met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, (2) wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, (3) wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en (4) hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen.
Hoewel volgens Werkinstructie 2015/9 bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid niet als uitgangspunt wordt gehanteerd dat er in alle gevallen een interne worsteling moet hebben plaatsgevonden voordat de derdelander zijn LHBT-gerichtheid heeft geaccepteerd mag volgens Werkinstructie 2015/9 wel worden mag verwacht dat bij een derdelander die afkomstig is uit een land waar men LHBT-gerichtheid niet accepteert en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld sprake zal zijn van een proces van bewustwording [de ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de derdelander stelt daarmee te zijn omgegaan].
Volgens Werkinstructie 2015/9 worden verklaringen van een derdelander over zijn gestelde seksuele gerichtheid steeds in hun onderlinge samenhang bezien.
Het is niet duidelijk waarop de verwachting is gebaseerd dat in het geval van een derdelander die afkomstig is uit een land waar men LHBT-gerichtheid niet accepteert en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld, sprake zal zijn van een proces van bewustwording.
Voor die verwachting is echter geen steun te vinden in het rapport van Nicole LaViolette en ook niet in de UNHCR-Guidelines.
Uit rechtspraak tot stand gekomen na Werkinstructie 2015/9 volgt dat de hierboven genoemde interne gedragslijn zou zijn neergelegd in een interne werkinstructie van 14 april 2014 en voorts dat Werkinstructie 2015/9 een weerslag zou zijn van deze interne werkinstructie.
Volgens de nevenzittingsplaatsen Middelburg en Arnhem zou daarmee de onderzoekssystematiek voldoende inzichtelijk zijn gemaakt. [Rtb DH zp Middelburg, 11 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1318; Rtb Den Haag zp Arnhem, 18 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1604].
Volgens de nevenzittingsplaatsen Rotterdam, Amsterdam en Zwolle van rechtbank Den Haag echter is [nog steeds] geen sprake van een inzichtelijke onderzoekssystematiek.
Rechtbank Den Haag zp Rotterdam is van oordeel dat de thema’s van de interne gedragslijn [te] algemeen zijn geformuleerd en niet nader zijn toegelicht of uitgewerkt, dat het rapport van Nicole LaViolette niet actueel is en dat de thema’s [ten onrechte] niet in samenspraak met belangenorganisaties zoals het COC tot stand zijn gekomen [Rtb Den Haag zp Rotterdam, 5 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:12713].
Rechtbank Den Haag zp Amsterdam is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is op welke wijze verklaringen over specifieke thema’s worden gewogen [Rtb Den Haag zp Amsterdam, 5 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1682; zie ook verwijzing naar niet gepubliceerde rechtspraak].
Rechtbank Den Haag zp Zwolle is van oordeel dat onduidelijk is hoe aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde homoseksuele gerichtheid in het algemeen pleegt te worden verricht en dat de interne gedragslijn en de daarbij gehanteerde thema’s [ten onrechte] niet in samenspraak met belangenorganisaties zoals het COC tot stand zijn gekomen [Rtb Den Haag zp Zwolle, 12 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1627].
Het laatste woord over de [rechterlijke toetsing van de] beoordeling van de geloofwaardigheid van LHBT'ers is nog niet gesproken