maandag 22 februari 2016

Geloofwaardigheidsbeoordeling LHBT'ers

In april 2014 is de Staatssecretaris van Justitie bij het horen van asielzoekende derdelanders met een homoseksuele oriëntatie als asielmotief gebruik gaan maken van een niet openbare interne gedragslijn om de geloofwaardigheid van die asielzoekende derdelanders te beoordelen.

Uit [rechtspraak over] de gedragslijn volgt dat er wordt gehoord aan de hand van negen thema’s die zouden zijn gebaseerd op rapporten van onder meer het COC:
  1. Privéleven, familie en religie. Het gaat om de eigen ervaringen van betrokkene en het bewustwordingsproces. 
  2. Relaties, zowel de huidige als de vorige relaties.
  3. Familie en vrienden. Het gaat om hun reactie op het coming-out van betrokkene.
  4. Homoseksuele contacten in het land van herkomst.
  5. Contact met en kennis van belangenorganisaties in het land van herkomst.
  6. Contacten met homoseksuelen in Nederland. 
  7. Kennis van de Nederlandse situatie met betrekking tot homoseksuelen. 
  8. Discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst. 
  9. Toekomst; de door de vreemdeling verwachte gevolgen bij terugkeer naar het land van herkomst.
In de eerste [gepubliceerde] uitspraken over de gedragslijn hebben voorzieningenrechters de vraag opgeworpen of de gedragslijn in overeenstemming is met rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State  [ABRS, 8 juli 2015, 201208550 & 201110141 & 201210441, ro 7.3].

Die voorzieningen rechters [Vz Rtb Den Haag zp Haarlem, 28 juli 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8855; Vz Rtb Den Haag zp Haarlem, 4 augustus 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9182hebben die vraag niet beantwoord maar overwogen dat in de gedragslijn niet inzichtelijk is gemaakt
  • hoe aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde homoseksuele gerichtheid in het algemeen pleegt te worden verricht 
  • op welke vragen en antwoorden het zwaartepunt ligt en 
  • hoe de gegeven antwoorden worden gewaardeerd en onderling gewogen.
Een toelichting ter zitting op de uitvoeringspraktijk dat aan de verklaringen over het bewustwordingsproces een zwaar gewicht toekomt kon niet door de beugel omdat die praktijk niet te herleiden bleek te zijn tot de interne gedragslijn terwijl die praktijk ook anderszins niet nader kon worden onderbouwd [Rtb Den Haag zp Haarlem, 11 augustus 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:10171].

In oktober 2015 is Werkinstructie 2015 'Horen en beslissen in zaken waarin LHBT-gerichtheid als asielmotief wordt aangevoerd' gepubliceerd.

In Werkinstructie 2015/9 zijn de hierboven genoemde negen thema's teruggebracht tot vijf thema's:
  1. Privéleven (waaronder familie, vrienden, (voorgaande) relaties) en religie [In dit verband gaat het om de eigen ervaringen van de derdelander met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, zoals bewustwording van de seksuele gerichtheid, het proces (van zelfacceptatie), hoe de omgeving gereageerd heeft en eventuele relaties die de derdelander heeft gehad]
  2. Huidige en voorgaande relaties, homoseksuele contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van homoseksuele groepen [Gevraagd wordt  of de derdelander kennis heeft van de sociale en politieke aspecten van een homoseksuele gemeenschap in zijn land van herkomst]
  3. Contact met homoseksuelen in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie [Gevraagd wordt naar bepaalde kennis die de derdelander verworven kan verworven hebben over de situatie van LHBT’s in Nederland, door zijn contacten met de LHBT-gemeenschap of door eigen ervaring of onderzoek]
  4. Discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst [Dit ziet zowel op wat de derdelander in het verleden heeft meegemaakt in zijn land van herkomst als waar hij voor vreest als hij moet terugkeren naar zijn land van herkomst]
  5. Toekomst [Hierbij wordt aandacht besteed aan het toekomstbeeld van de derdelander indien hij zou moeten terugkeren naar zijn land van herkomst].
De thema's lijken vooral te zijn ontleend een rapport van Nicole LaViolette uit 2004 [Sexual Orientation and the Refugee Determination Process: Questioning a Claimant About Their Membership in the Particular Social Group] maar ook de UNHCR Guidelines on International Protection No. 9 van 23 oktober 2012 [Claims to Refugee Status based on Sexual Orientation and/or Gender Identity within the context of Article 1A(2) of the 1951 Convention and/or its 1967 Protocol relating to the Status of Refugees; Nederlandse vertaling] zijn erin te herkennen.

In Werkinstructie 2015/9 staat dat het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over (1) de eigen ervaringen [oa bewustwording en zelfacceptatie] van de derdelander met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, (2) wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, (3) wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en (4) hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen.

Hoewel volgens Werkinstructie 2015/9 bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid niet als uitgangspunt wordt gehanteerd dat er in alle gevallen een interne worsteling moet hebben plaatsgevonden voordat de derdelander zijn LHBT-gerichtheid heeft geaccepteerd mag volgens Werkinstructie 2015/9 wel worden mag verwacht dat bij een derdelander die afkomstig is uit een land waar men LHBT-gerichtheid niet accepteert en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld sprake zal zijn van een proces van bewustwording [de ontdekking van de gerichtheid en de wijze waarop de derdelander stelt daarmee te zijn omgegaan].

Volgens Werkinstructie 2015/9 worden verklaringen van een derdelander over zijn gestelde seksuele gerichtheid steeds in hun onderlinge samenhang bezien.

Het is niet duidelijk waarop de verwachting  is gebaseerd dat in het geval van een derdelander die afkomstig is uit een land waar men LHBT-gerichtheid niet accepteert en waar dit mogelijk strafbaar is gesteld, sprake zal zijn van een proces van bewustwording.

Voor die verwachting is echter geen steun te vinden in het rapport van Nicole LaViolette en ook niet in de UNHCR-Guidelines.

Uit rechtspraak tot stand gekomen na Werkinstructie 2015/9 volgt dat de hierboven genoemde  interne gedragslijn zou zijn neergelegd in een interne werkinstructie van 14 april 2014 en voorts dat Werkinstructie 2015/9 een weerslag zou zijn van deze interne werkinstructie.

Volgens de nevenzittingsplaatsen Middelburg en Arnhem zou daarmee de onderzoekssystematiek voldoende inzichtelijk zijn gemaakt.  [Rtb DH zp Middelburg, 11 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1318; Rtb Den Haag zp Arnhem, 18 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1604].

Volgens de nevenzittingsplaatsen Rotterdam, Amsterdam en Zwolle van rechtbank Den Haag echter is [nog steeds] geen sprake van een inzichtelijke onderzoekssystematiek.

Rechtbank Den Haag zp Rotterdam is van oordeel dat de thema’s van de interne gedragslijn [te] algemeen zijn geformuleerd en niet nader zijn toegelicht of uitgewerkt, dat het rapport van Nicole LaViolette niet actueel is en dat de thema’s [ten onrechte] niet in samenspraak met belangenorganisaties zoals het COC tot stand zijn gekomen [Rtb Den Haag zp Rotterdam, 5 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:12713].

Rechtbank Den Haag zp Amsterdam is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is op welke wijze verklaringen over specifieke thema’s worden gewogen [Rtb Den Haag zp Amsterdam, 5 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1682; zie ook verwijzing naar niet gepubliceerde rechtspraak].

Rechtbank Den Haag zp Zwolle is van oordeel dat onduidelijk is hoe aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde homoseksuele gerichtheid in het algemeen pleegt te worden verricht en dat de interne gedragslijn en de daarbij gehanteerde thema’s [ten onrechte] niet in samenspraak met belangenorganisaties zoals het COC tot stand zijn gekomen [Rtb Den Haag zp Zwolle, 12 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1627].

Het laatste woord over de [rechterlijke toetsing van de] beoordeling van de geloofwaardigheid van LHBT'ers is nog niet gesproken

zondag 21 februari 2016

[Grens]bewaring duurt voort na rechterlijk bevel tot opheffing daartoe


Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] volgt dat indien de bewaringsrechter de opheffing van [grens]bewaring beveelt die [grens]bewaring binnen zes uur na verzending van de uitspraak moet zijn beëindigd [ABRS 3/12/13 #200307090 JV 2004/61; ABRS 28/4/4 200401500 ve04000868 (#200307090); ABRS 30/9/11 201106389 (#200307090)].

Wat er moet worden gedaan indien de [grens]bewaring zes uur na een bevel tot opheffing ervan nog niet is beëindigd hangt af van de situatie.

Indien de betrokken vreemdeling opnieuw in [grens]bewaring wordt gesteld dan moet de bewaringsrechter die het beroep tegen de nieuwe inbewaringstelling beoordeelt daarbij betrekken dat de eerdere direct daaraan voorafgaande [grens]bewaring onrechtmatig is alsmede de vraag of die [grens]bewaring al dan niet binnen zes uur na verzending van de uitspraak is beëindigd [ABRS 4/2/3 #200205755 JV 2003/113; ABRS 28/4/4 200401500 ve04000868 (#200205755)] .

Indien de betrokken vreemdeling niet opnieuw in [grens]bewaring wordt gesteld dan moet het laten voortduren van de [grens]bewaring in weerwil van een rechterlijk bevel tot opheffing worden aangemerkt als een op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet met een beschikking gelijk te stellen handeling  ten aanzien van die vreemdeling waartegen bezwaar open staat [ABRS 30/9/11 #20115921; ABRS 30/9/11 201106389 (#201105921)].

Artikel 72, derde lid,  van de Vreemdelingenwet is van toepassing ondermeer indien Afdeling 5 [Bijzondere rechtsmiddelen] van Hoofdstuk 7 [Rechtsmiddelen] van de Vreemdelingenwet niet van toepassing is.

Indien een vreemdeling na onrechtmatig voortduren van [grens]bewaring niet opnieuw in [grens]bewaring wordt gesteld is Afdeling 5 van Hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet niet van toepassing.

Een nieuw eerste beroep kan niet worden ingesteld [denk ik] omdat de eerdere inbewaringstelling aan het onrechtmatig voortduren daarvan ten grondslag blijft liggen [Zie bijvoorbeeld ABRS 3/12/13 #200307090 JV 2004/61; ABRS 25/5/7 200702579] en niet twee keer een eerste beroep kan worden ingesteld.

Een vervolgberoep kan niet worden ingesteld omdat een vervolgberoep alleen kan worden ingesteld indien een eerste beroep ongegrond is verklaard en niet indien een eerste beroep gegrond is verklaard.


dinsdag 2 februari 2016

Bewaringsgrondslag asielzoekende derdelanders in afwachting van een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening.

Het aantal uitzonderingen op de 'regel' dat een beroep tegen een afwijzing van een asielaanvraag schorsende werking is groot [artikel 82 Vreemdelingenwet]. Een asielzoekende derdelander wiens beroep geen schorsende werking zal een verzoek om een voorlopige voorziening moeten indienen om [beëindiging van de voorzieningen en] verwijdering te voorkomen.

Uit artikel 46, achtste lid, van de herziene Procedurerichtlijn volgt in zo'n geval de lidstaten de asielzoekende derdelander toestaan om op het grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van en verzoek om een voorlopige voorziening.
Member States shall allow the applicant to remain in the territory pending the outcome of the procedure to rule whether or not the applicant may remain on the territory, laid down in paragraphs 6 and 7.
Artikel 46, achtste lid, van de herziene Procedurerichtlijn is geïmplementeerd in artikel 7.3 van het Vreemdelingenbesluit.

Artikel 41 van de herziene Procedurerichtlijn  maakt uitzondering mogelijk op de regel dat een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening mag worden afgewacht onder meer in het geval van een eerder als 'kono' afgedane asielaanvraag en in het geval van een opvolgende 'Mehmet Arslan' aanvraag [het gaat dus met name om (eerdere) afdoeningen onder de herziene Procedurerichtlijn].

Artikel 41 van de herziene Procedurerichtlijn is geïmplementeerd in artikel 3, tweede lid, onder a en b, van het Vreemdelingenbesluit.

Uit artikel 3 van de herziene Opvangrichtlijn volgt dat de Opvangrichtlijn van toepassing is indien een asielzoekende derde het recht heeft om in de lidstaat te blijven.
This Directive shall apply to all third-country nationals and stateless persons who make an application for international protection on the territory, including at the border, in the territorial waters or in the transit zones of a Member State, as long as they are allowed to remain on the territory as applicants, as well as to family members, if they are covered by such application for international protection according to national law.
Indien een asielzoekende derdelander derhalve de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten dan valt die asielzoekende derdelander onder de werking van de Opvangrichtlijn. Dat geldt ook voor een asielzoekende derdelander die in bewaring is gesteld.

Wat is de wettelijke grondslag voor de [voortzetting van de] bewaring van een asielzoekende derdelander die na de afwijzing van de asielaanvraag een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend en de uitspraak op dat verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten.

Niet artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet omdat van het verblijf van die asiezoekende derdelander niet kan worden gesteld dat het niet rechtmatig is.

Ook niet artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet of artikel 59b van de Vreemdelingenwet omdat een asielzoekende derdelander die een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet.

Toch zitten er asielzoekende derdelanders die na de afwijzing van de asielaanvraag een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend en die uitspraak op dat verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mogen afwachten in bewaring.