In een uitspraak van 18 februari 2003 [ABRS, 18 februari 2003, 200300183/1, JV 2003/136, nt B. Hendriksen] overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] dat tekst noch systeem van de vreemdelingenwet grond biedt voor het oordeel dat een toegangsgeweigerde vreemdeling niet in vreemdelingenbewaring (artikel 59 Vw) kan worden gesteld. De noot van mr Bert Hendriksen bij die uitspraak onder meer over artikel 7 Vw is de moeite van het lezen waard.
In een uitspraak van 14 januari 2009 [ABRS, 14 januari 2009, 200808436/1] overweegt de Afdeling met een verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraak dat indien een toegangsgeweigerde vreemdeling in vreemdelingenbewaring wordt gesteld de Staatssecretaris van Justitie er blijk van geeft dat voor voortduring van de toegangsweigering geen grond meer bestaat.
Uit een uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2004 [ABRS, 28 oktober 2004, 200407707/1, JV 2005/9.nt P.Boeles] kon al worden opgemaakt dat door het nemen of achterwege laten van maatregelen [ondubbelzinnig!] te kennen kan worden gegeven dat het door artikel 3 Vw beschermde belang van grensbewaking wordt prijsgegeven.
dinsdag 20 januari 2009
zaterdag 10 januari 2009
GOC a/d grens & artikel 35 PRi
Artikel 35 lid 1 van de Procedurerichtlijn [hierna: PRi] bepaalt dat procedures kunnen worden ingevoerd om aan de grens of in transitzones een beslissing te nemen over aldaar ingediende asielverzoeken. Artikel 35 lid 2 PRi bepaalt dat bij het ontbreken van dergelijke grensprocedures specifieke grensprocedures zoals die golden op 1 december 2005 kunnen worden gehandhaafd. Artikel 35 lid 4 PRi bepaalt dat een asielzoekende vreemdeling toegang moet worden verleend wanneer in [ook niet] specifieke [update 090727] grensprocedures niet binnen 4 weken een beslissing genomen is.
Artikel 35 lid 1 PRi is geïmplementeerd in bepalingen die ten grondslag liggen aan de AC-procedure [artikel 69 Vw & artikel 82 Vw]. Dat is raar omdat de AC-procedure aan de grens al bestond op 1 december 2005 en niet na die datum is ingevoerd. De overige leden van artikel 35 PRi zijn niet [kenbaar] geïmplementeerd.
Hier te lande aan de grens of in de transitruimte ingediende asielverzoeken worden aan de grens echter niet alleen AC afgedaan maar ook GOC [paragraaf C12/2.2.1 Vc]. Gelet op de omstandigheid dat er gedurende de GOC-procedure sprake is van toegangsweigering en grensdetentie moet er van worden uitgegaan dat die GOC-procedure kan worden gekwalificeerd als grensprocedure. Artikel 35 PRi is echter niet kenbaar geïmplementeerd in bepalingen die aan de GOC-procedure ten grondslag liggen.
Nu de GOC-procedure niet is ingevoerd na 1 december 2005 maar op die datum al bestond zou de GOC-procedure kunnen worden aangemerkt als een gebrekkig geïmplementeerde specifieke grensprocedure in de zin van artikel 35 lid 2 PRi. De implementatie is gebrekkig omdat die niet kenbaar is, deels heeft plaatsgevonden in beleidsregels [paragraaf C12/2.2.1 Vc] en niet in algemeen verbindende voorschriften en onvolledig omdat toegangsverlening bij het uitblijven van een beslissing binnen vier weken niet is geregeld [artikjel 35 lid 4 PRi].
Werk aan de winkel.
Met dank aan mr Z. overigens.
Artikel 35 lid 1 PRi is geïmplementeerd in bepalingen die ten grondslag liggen aan de AC-procedure [artikel 69 Vw & artikel 82 Vw]. Dat is raar omdat de AC-procedure aan de grens al bestond op 1 december 2005 en niet na die datum is ingevoerd. De overige leden van artikel 35 PRi zijn niet [kenbaar] geïmplementeerd.
Hier te lande aan de grens of in de transitruimte ingediende asielverzoeken worden aan de grens echter niet alleen AC afgedaan maar ook GOC [paragraaf C12/2.2.1 Vc]. Gelet op de omstandigheid dat er gedurende de GOC-procedure sprake is van toegangsweigering en grensdetentie moet er van worden uitgegaan dat die GOC-procedure kan worden gekwalificeerd als grensprocedure. Artikel 35 PRi is echter niet kenbaar geïmplementeerd in bepalingen die aan de GOC-procedure ten grondslag liggen.
Nu de GOC-procedure niet is ingevoerd na 1 december 2005 maar op die datum al bestond zou de GOC-procedure kunnen worden aangemerkt als een gebrekkig geïmplementeerde specifieke grensprocedure in de zin van artikel 35 lid 2 PRi. De implementatie is gebrekkig omdat die niet kenbaar is, deels heeft plaatsgevonden in beleidsregels [paragraaf C12/2.2.1 Vc] en niet in algemeen verbindende voorschriften en onvolledig omdat toegangsverlening bij het uitblijven van een beslissing binnen vier weken niet is geregeld [artikjel 35 lid 4 PRi].
Werk aan de winkel.
Met dank aan mr Z. overigens.
zondag 4 januari 2009
Uitzettingsverbod in hoger beroep
Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] volgt dat voor een uitzettingsverbod in hoger beroep in beginsel alleen grond kan zijn indien in hoger beroep een toelatingsvraag aan de orde is. In dat geval moet een voorziening mogelijk zijn die voorkomt dat een vreemdeling wordt uitgezet ten aanzien van wie naderhand blijkt dat hij aanspraak op toelating heeft [ABRS, 3 november 2008, 200807951/2; ABRS, 11 juli 2008, 200805134/2 (bewaringszaken)].
In een bewaringsprocedure in hoger beroep is slechts aan de orde of een vreemdeling zijn vrijheid mocht worden ontnomen en doet een onrechtmatige inbewaringstelling niet af aan de bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie om tot uitzetting over te gaan [zie voornoemde uitspraken].
In een ongewenstverklaringsprocedure in hoger beroep is slechts aan de orde of een vreemdeling ongewenst mocht worden verklaard. Een toelatingsvraag komt in die ongewenstverklaringsprocedure niet aan de orde hooguit daarbuiten na herroeping, intrekking of opheffing van de ongewenstverklaring [ABRS 6 juli 2006 200510434/1, JV 2006/347; ABRS, 26 juli 2006, 200601808/1, JV 2006/352; 19 juli 2007, 200702240/1; enzovoort].
Toch worden verzoeken om een uitzettingsverbod in ongewenstverklaringsprocedures toegewezen [ABRS, 13 november 2008, 200805292/2; ABRS, 17 juli 2008, 200805378/2]. In een ongewenstverklaringsprocedure komt net als in een bewaringsprocedure geen toelatingsvraag aan de orde maar vaak wel, anders dan in een bewaringsprocedure, de vraag of er mag worden uitgezet. Kennelijk gaat het bij de beoordeling van de vraag of er in beginsel grond kan zijn voor een uitzettingsverbod daarom en niet om de vraag of er een aanspraak is op toelating.
Het gros van de verzoeken om een uitzettingsverbod in hoger beroep sneuvelt omdat een spoedeisend belang ontbreekt [(voor uitvoering vatbaar besluit tot afwijzing van de toelatingsaanvraag is géén spoedeisend belang) ABRS, 17 december 2008, 200808798/2; ABRS, 10 december 2008, 200808769/2; ABRS, 26 november 2008, 200802583/2; ABRS, 20 november 2008, 200807912/2; ABRS, 19 november 2008, 200805382/2)] of omdat er 'thans geen grond (is) om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd' [ABRS, 9 december 2008, 200808780/2; ABRS, 5 december 2008, 200808762/2; ABRS, 27 november 2008, 200808392/2; ABRS, 25 november 2008, 200807283/2; ABRS, 6 november 2008, 200808003/2].
In een uitspraak van 27 november 2008 heeft de Afdeling overwogen dat de omstandigheid dat een vreemdeling ongewenst is verklaard een spoedeisend belang oplevert [ABRS, 27 november 2008, 200808392/2]. Ik begrijp eerlijk gezegd niet goed waarom een voor uitvoering vatbaar besluit tot ongewenstverklaring wel een spoedeisend belang bij een uitzettingsverbod met zich meebrengt en een voor uitvoering vatbaar besluit tot afwijzing van een toelatingsaanvraag niet.
Wie het weet mag het zeggen.
In een bewaringsprocedure in hoger beroep is slechts aan de orde of een vreemdeling zijn vrijheid mocht worden ontnomen en doet een onrechtmatige inbewaringstelling niet af aan de bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie om tot uitzetting over te gaan [zie voornoemde uitspraken].
In een ongewenstverklaringsprocedure in hoger beroep is slechts aan de orde of een vreemdeling ongewenst mocht worden verklaard. Een toelatingsvraag komt in die ongewenstverklaringsprocedure niet aan de orde hooguit daarbuiten na herroeping, intrekking of opheffing van de ongewenstverklaring [ABRS 6 juli 2006 200510434/1, JV 2006/347; ABRS, 26 juli 2006, 200601808/1, JV 2006/352; 19 juli 2007, 200702240/1; enzovoort].
Toch worden verzoeken om een uitzettingsverbod in ongewenstverklaringsprocedures toegewezen [ABRS, 13 november 2008, 200805292/2; ABRS, 17 juli 2008, 200805378/2]. In een ongewenstverklaringsprocedure komt net als in een bewaringsprocedure geen toelatingsvraag aan de orde maar vaak wel, anders dan in een bewaringsprocedure, de vraag of er mag worden uitgezet. Kennelijk gaat het bij de beoordeling van de vraag of er in beginsel grond kan zijn voor een uitzettingsverbod daarom en niet om de vraag of er een aanspraak is op toelating.
Het gros van de verzoeken om een uitzettingsverbod in hoger beroep sneuvelt omdat een spoedeisend belang ontbreekt [(voor uitvoering vatbaar besluit tot afwijzing van de toelatingsaanvraag is géén spoedeisend belang) ABRS, 17 december 2008, 200808798/2; ABRS, 10 december 2008, 200808769/2; ABRS, 26 november 2008, 200802583/2; ABRS, 20 november 2008, 200807912/2; ABRS, 19 november 2008, 200805382/2)] of omdat er 'thans geen grond (is) om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd' [ABRS, 9 december 2008, 200808780/2; ABRS, 5 december 2008, 200808762/2; ABRS, 27 november 2008, 200808392/2; ABRS, 25 november 2008, 200807283/2; ABRS, 6 november 2008, 200808003/2].
In een uitspraak van 27 november 2008 heeft de Afdeling overwogen dat de omstandigheid dat een vreemdeling ongewenst is verklaard een spoedeisend belang oplevert [ABRS, 27 november 2008, 200808392/2]. Ik begrijp eerlijk gezegd niet goed waarom een voor uitvoering vatbaar besluit tot ongewenstverklaring wel een spoedeisend belang bij een uitzettingsverbod met zich meebrengt en een voor uitvoering vatbaar besluit tot afwijzing van een toelatingsaanvraag niet.
Wie het weet mag het zeggen.
Abonneren op:
Posts (Atom)