Soms lijkt er een 'gat' te zitten tussen beëindiging van de strafrechtelijke detentie van een derdelander en de vreemdelingenrechtelijke staandehouding/ophouding/bewaring van die derdelander. Dat is echter [meestal] niet het geval.
Beëindiging van strafrechtelijke detentie en overdracht van een derdelander aan de vreemdelingendienst vindt plaats op de wijze beschreven in de Aanwijzing onmiddellijke invrijheidstelling.
Een bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling/schorsing van de voorlopige hechtenis wordt niet in de zittingszaal geëxecuteerd maar in de inrichting waar de derdelander verblijft. Het openbaar ministerie maakt een bevel onmiddellijke invrijheidstelling op en faxt dit onverwijld naar de inrichting. Het is vervolgens de directeur van de inrichting die de verdachte daadwerkelijk in vrijheid stelt tenzij het gaat om een verdachte die tevens derdelander is in welk geval de inrichting die derdelander onverwijld aan de vreemdelingendienst overdraagt.
Het is mij niet helemaal duidelijk waar de bevoegdheid van de inrichting om een derdelander over te dragen aan de vreemdelingendienst op is gebaseerd.
Het traject van de strafrechtelijke invrijheidstelling kan niet worden getoetst door de bewaringsrechter, het vreemdelingrechtelijk traject wel [ABRS, 25 augustus 2010, 201006824; ABRS, 18 januari 2011, 201010387; ABRS, 1 november 2011, 201008674; ABRS, 2 mei 2013, 201300909; zie ook ECLI:NL:RBSGR:2010:BM8005 12 februari 2010 (kort geding)].
Bij de beoordeling van de duur van de overbrenging kunnen behalve de duur van het vervoer ook andere omstandigheden een rol spelen zoals de wachttijd. Indien de duur van de overbrenging een redelijke is behoeft die duur niet te worden gemotiveerd. [ABRS, 15 januari 2002, 200106222 (5 uur en 40 minuten); ABRS, 11 oktober 2002, 200204115 (3 uur wachttijd); ABRS, 31 december 2004, 200408762 (10 uur); ABRS, 18 januari 2011, 201010387 (2 uur en 55 minuten].
Geheel gewijzigd op 3 november 2014 [voortschrijdend inzicht]