Niet één, niet twee, niet drie, niet vier maar vijf keer stelde de Minister van Justitie op 29 juni 2010 twintig dagen te laat hoger beroep in van uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage nzp Zutphen van 2 juni 2010. Te laat gelet dat het ging om zaken die binnen de 48-uursprocedure waren afgedaan [artikel 69 lid 2 Vw oud; ABRS, 13 juli 2010, 201006224/2/V3 201006228/2/V3 201006244/2/V3 201006204/2/V3 201006254/2/V3].
Gelukkig voor de Minister van Justitie was in de aangevallen uitspraken een rechtsmiddelentermijn van 4 weken vermeld. Omdat de hoger beroepen wel binnen die 4-wekentermijn waren ingesteld kon redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de Minister van Justitie in verzuim was geweest [ABRS, 16 juli 2003, 200303647/1, JV 2003/371].
zaterdag 31 juli 2010
zaterdag 24 juli 2010
Geloofwaardigheid asielrelaas: Artikel 3.35 lid 3b&c VV & Artikel 31 lid 2f Vw
Om een asielzoekende vreemdeling die veelal niet in staat is zijn relaas met afdoende bewijsmateriaal te staven tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag te kunnen verrichten, worden de verklaringen van de asielzoekende vreemdeling en de daarin gestelde feiten geloofwaardig bevonden indien de asielzoekende vreemdeling aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.35 lid 3 van het Voorschrift Vreemdelingen [hierna: VV] heeft voldaan. Aan die voorwaarden zal in de regel niet worden voldaan indien sprake is van een omstandigheid als vermeld in artikel 31 lid 2 a t/m f van de Vreemdelingenwet [hierna: Vw]. In dat geval zal van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om de daarin gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten.
Aldus de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling; (Volgens mij voor het eerst in:) ABRS, 23 december 2009, 200907502/1/V2; ABRS, 24 december 2009, 200906274/1/V2; ABRS, 18 februari 2010, 200907476/1/V2; ABRS, 12 maart 2010, 200909252/1/V2; ABRS, 2 april 2010, 201000766/1/V2; ABRS, 21 juni 2010, 200906409/1/V3].
In artikel 3.35 lid 3 VV is via artikel 31 lid 1 Vw, artikel 31 lid 3 Vw, artikel 3.105a van het Vreemdelingenbesluit [hierna Vb] tamelijk letterlijk artikel 4 lid 5 van de Kwalificatierichtlijn geïmplementeerd [Parlementaire documenten met dossiernummer 30925, Besluit van 9 april 2008 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 &zovoort, Stb 2008/116, Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000 (80e wijziging), Stc 2008/97].
De voorwaarden genoemd in artikel 3.35 lid 3 VV zijn [samengevat]: (a) er is een oprechte inspanning geleverd de aanvraag te staven, (b) alle relevante gegevens zijn overgelegd of er is een bevredigende verklaring gegeven voor het ontbreken ervan, (c) verklaringen zijn samenhangend en niet in strijd met informatie relevant voor de aanvraag, (d) de aanvraag is zo spoedig mogelijk ingediend en (e) de vreemdeling kan in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd.
De omstandigheden genoemd in artikel 31 lid 2 a t/m f Vw zijn [samengevat]: (a) er is eerder een aanvraag ingediend onder een andere naam, (b) er is zonder geldige redenen niet voldaan aan aanwijzingen, (c) er wordt niet beschikt over een voor toegang vereist document voor grensoverschrijding, tenzij; (d) er zijn [ver]vals[e] bescheiden overgelegd waarvan de echtheid is volgehouden, (e) er zijn bescheiden overgelegd die op een ander betrekking hebben en (f) er zijn toerekenbaar geen voor de beoordeling van de asielaanvraag noodzakelijke bescheiden overgelegd.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 31 lid 2 Vw kan worden opgemaakt dat het bij de in die bepaling onder a t/m f genoemde omstandigheden gaat het om situaties [die hebben plaats gevonden na de vlucht uit het land van herkomst en] die van invloed zijn op de geloofwaardigheid van het asielrelaas als gevolg waarvan op de asielzoekende vreemdeling een zwaardere bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij bescherming behoeft [26732 nr 3, Memorie van Toelichting, pagina 40 ; 26732 nr 7, Nota nav Verslag, pagina 147].
Beide bepalingen lijken uit hetzelfde vat te tappen in ieder geval gedeeltelijk.
Artikel 31 lid 2f Vw eist IMHO enerzijds minder van een asielzoekende vreemdeling dan artikel 3.35 lid 3b VV en anderzijds meer.
Artikel 31 lid 2f Vw eist minder van een asielzoekende vreemdeling omdat het ontbreken van voor de beoordeling van de asielaanvraag noodzakelijke bescheiden betrokken worden bij de toetsing van de geloofwaardigheid en niet de voor de beoordeling van de asielaanvraag relevante gegevens (er van uitgaande dat noodzakeleijke gegevens wel relevant zijn maar relevante gegevens niet zonder meer noodzakelijk).
Artikel 31 lid 2f Vw eist letterlijk meer van een asielzoekende vreemdeling omdat een asielzoekende vreemdeling aannemelijk moet maken dat het ontbreken van bescheiden hen niet is toe te rekenen terwijl artikel 3.35 lid 3b VV van een asielzoekende vreemdeling eist dat deze een bevredigende verklaring geeft voor het ontbreken van relevante gegevens. Artikel 31 lid 2f Vw zal daarom richtlijnconform moeten worden uitgelegd.
Aldus de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling; (Volgens mij voor het eerst in:) ABRS, 23 december 2009, 200907502/1/V2; ABRS, 24 december 2009, 200906274/1/V2; ABRS, 18 februari 2010, 200907476/1/V2; ABRS, 12 maart 2010, 200909252/1/V2; ABRS, 2 april 2010, 201000766/1/V2; ABRS, 21 juni 2010, 200906409/1/V3].
In artikel 3.35 lid 3 VV is via artikel 31 lid 1 Vw, artikel 31 lid 3 Vw, artikel 3.105a van het Vreemdelingenbesluit [hierna Vb] tamelijk letterlijk artikel 4 lid 5 van de Kwalificatierichtlijn geïmplementeerd [Parlementaire documenten met dossiernummer 30925, Besluit van 9 april 2008 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 &zovoort, Stb 2008/116, Wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000 (80e wijziging), Stc 2008/97].
De voorwaarden genoemd in artikel 3.35 lid 3 VV zijn [samengevat]: (a) er is een oprechte inspanning geleverd de aanvraag te staven, (b) alle relevante gegevens zijn overgelegd of er is een bevredigende verklaring gegeven voor het ontbreken ervan, (c) verklaringen zijn samenhangend en niet in strijd met informatie relevant voor de aanvraag, (d) de aanvraag is zo spoedig mogelijk ingediend en (e) de vreemdeling kan in grote lijnen als geloofwaardig worden beschouwd.
De omstandigheden genoemd in artikel 31 lid 2 a t/m f Vw zijn [samengevat]: (a) er is eerder een aanvraag ingediend onder een andere naam, (b) er is zonder geldige redenen niet voldaan aan aanwijzingen, (c) er wordt niet beschikt over een voor toegang vereist document voor grensoverschrijding, tenzij; (d) er zijn [ver]vals[e] bescheiden overgelegd waarvan de echtheid is volgehouden, (e) er zijn bescheiden overgelegd die op een ander betrekking hebben en (f) er zijn toerekenbaar geen voor de beoordeling van de asielaanvraag noodzakelijke bescheiden overgelegd.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 31 lid 2 Vw kan worden opgemaakt dat het bij de in die bepaling onder a t/m f genoemde omstandigheden gaat het om situaties [die hebben plaats gevonden na de vlucht uit het land van herkomst en] die van invloed zijn op de geloofwaardigheid van het asielrelaas als gevolg waarvan op de asielzoekende vreemdeling een zwaardere bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij bescherming behoeft [26732 nr 3, Memorie van Toelichting, pagina 40 ; 26732 nr 7, Nota nav Verslag, pagina 147].
Beide bepalingen lijken uit hetzelfde vat te tappen in ieder geval gedeeltelijk.
Artikel 31 lid 2f Vw eist IMHO enerzijds minder van een asielzoekende vreemdeling dan artikel 3.35 lid 3b VV en anderzijds meer.
Artikel 31 lid 2f Vw eist minder van een asielzoekende vreemdeling omdat het ontbreken van voor de beoordeling van de asielaanvraag noodzakelijke bescheiden betrokken worden bij de toetsing van de geloofwaardigheid en niet de voor de beoordeling van de asielaanvraag relevante gegevens (er van uitgaande dat noodzakeleijke gegevens wel relevant zijn maar relevante gegevens niet zonder meer noodzakelijk).
Artikel 31 lid 2f Vw eist letterlijk meer van een asielzoekende vreemdeling omdat een asielzoekende vreemdeling aannemelijk moet maken dat het ontbreken van bescheiden hen niet is toe te rekenen terwijl artikel 3.35 lid 3b VV van een asielzoekende vreemdeling eist dat deze een bevredigende verklaring geeft voor het ontbreken van relevante gegevens. Artikel 31 lid 2f Vw zal daarom richtlijnconform moeten worden uitgelegd.
zaterdag 3 juli 2010
Indiening & behandeling van een asielaanvraag van een van zijn vrijheid ontnomen vreemdeling
Artikel 37 aanhef en onder a Vw 2000 bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag.
Artikel 3.108 Vb 2000 bepaalt dat een asielaanvraag in persoon wordt ingediend op een bij ministeriele regeling bepaalde plaats en dat in afwijking daarvan de asielaanvraag van een in bewaring gestelde vreemdeling wordt ingediend op de plaats waar devreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd.
Artikel 5.4 Vb 2000 bepaalt voorzover van belang dat vreemdelingenbewaring ten uitvoer kan worden gelegd in een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6 lid 2 Vw 2000.
Uit artikel 6 lid 3 Vw jo artikel 1 van het Reglement Regime Grenslogies volgt dat een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6 lid 2 Vw 2000 als zodanig dient te zijn aangewezen [vergelijk Rtb DH zp A'dam, 19 oktober 1995, Awb 95/5259, LJN ZA6084].
Voorzover ik na kan gaan is AC Schiphol niet als zodanig aangewezen als ruimte of plaats in de zin van artikel 6 lid 2 Vw 2000 zodat in AC Schiphol vreemelingenbewaring niet ten uitvoer kan worden gelegd.
In artikel 3.116 Vb 2000 zoals dat luidde vóór 1 juli 2010 was de voornemensprocedure neergelegd voor de in bewaring gestelde vreemdeling in het geval de bewindspersoon niet voornemens was de aanvraag af te wijzen binnen 48 procesuren.
Paragraaf C11/2.1 Vc 2000 zoals dat luidde vóór 1 juli 2010 bepaalde dat door de immigratie- en naturalisatiedienst kon worden besloten om een van zijn vrijheid ontnomen asielzoekende vreemdeling voor de indiening van de aanvraag over te plaatsen naar het AC Schiphol.
Kon worden besloten? Op grond van welk wettelijk voorschrift?
Het inzicht komt wat laat maar komt nog wel van pas.
Het nieuwe artikel 3.117 Vb bepaalt dat de AAP-termijnen niet van toepassing zijn op de aanvrag van een in bewaring gestelde vreemdeling tenzij de asielaanvraag wordt ingediend in een aanmeldcentrum. Een asielaanvraag kan alleen maar worden ingediend indien dat aanmeldcentrum is aangwezen als grenslogies. Er van uitgaande dat de aanmeldcentra als zodanig niet zijn aangwezen als grenslogies kunnen asielaanvragen van in bewaring gestele vreemdelingen niet worden behandeld in een aanmeldcentrum.
Artikel 3.108 Vb 2000 bepaalt dat een asielaanvraag in persoon wordt ingediend op een bij ministeriele regeling bepaalde plaats en dat in afwijking daarvan de asielaanvraag van een in bewaring gestelde vreemdeling wordt ingediend op de plaats waar devreemdelingenbewaring ten uitvoer wordt gelegd.
Artikel 5.4 Vb 2000 bepaalt voorzover van belang dat vreemdelingenbewaring ten uitvoer kan worden gelegd in een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6 lid 2 Vw 2000.
Uit artikel 6 lid 3 Vw jo artikel 1 van het Reglement Regime Grenslogies volgt dat een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6 lid 2 Vw 2000 als zodanig dient te zijn aangewezen [vergelijk Rtb DH zp A'dam, 19 oktober 1995, Awb 95/5259, LJN ZA6084].
Voorzover ik na kan gaan is AC Schiphol niet als zodanig aangewezen als ruimte of plaats in de zin van artikel 6 lid 2 Vw 2000 zodat in AC Schiphol vreemelingenbewaring niet ten uitvoer kan worden gelegd.
In artikel 3.116 Vb 2000 zoals dat luidde vóór 1 juli 2010 was de voornemensprocedure neergelegd voor de in bewaring gestelde vreemdeling in het geval de bewindspersoon niet voornemens was de aanvraag af te wijzen binnen 48 procesuren.
Paragraaf C11/2.1 Vc 2000 zoals dat luidde vóór 1 juli 2010 bepaalde dat door de immigratie- en naturalisatiedienst kon worden besloten om een van zijn vrijheid ontnomen asielzoekende vreemdeling voor de indiening van de aanvraag over te plaatsen naar het AC Schiphol.
Kon worden besloten? Op grond van welk wettelijk voorschrift?
Het inzicht komt wat laat maar komt nog wel van pas.
Het nieuwe artikel 3.117 Vb bepaalt dat de AAP-termijnen niet van toepassing zijn op de aanvrag van een in bewaring gestelde vreemdeling tenzij de asielaanvraag wordt ingediend in een aanmeldcentrum. Een asielaanvraag kan alleen maar worden ingediend indien dat aanmeldcentrum is aangwezen als grenslogies. Er van uitgaande dat de aanmeldcentra als zodanig niet zijn aangwezen als grenslogies kunnen asielaanvragen van in bewaring gestele vreemdelingen niet worden behandeld in een aanmeldcentrum.
Abonneren op:
Posts (Atom)