Een asielzoekende derdelander die in afwachting is van een uitspraak op het beroep tegen de beschikking waarin zijn asielaanvraag is afgewezen en hem een vertrektermijn is gegund van 4 weken wordt in bewaring gesteld.
Aan de inbewaringstelling gaat een 'terugkeerbesluit' vooraf waarin de derdelander wordt opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Tussen partijen is ten tijde van de behandeling van het bewaringsberoep ter zitting niet in geschil dat het 'terugkeerbesluit' ten overvloede is genomen omdat de beschikking waarbij de asielaanvraag is afgewezen geldt als terugkeerbesluit.
De Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] denkt daar anders over. Het 'terugkeerbesluit' is volgens de Afdeling een besluit waarbij de vertrektermijn op nihil is gesteld. Gesteld noch gebleken is dat de bewindspersoon het 'terugkeerbesluit' heeft ingetrokken. [ABRS, 14 februari 2013, 201300583/1/V3, LJN BZ2065]
Indien het 'terugkeerbesluit' geen besluit zou zijn dan had de maatregel van bewaring direct na het opleggen ervan moeten worden opgeheven. Op het moment van opleggen van de maatregel van bewaring immers is het rechtmatig verblijf van de derdelander beƫindigd [artikel 82 lid 1 jo artikel 82 lid 4 Vw 2000] en begint de vertrektermijn te lopen. Een derdelander mag niet in bewaring worden gesteld zolang de vertrektermijn nog niet is verstreken [ABRS, 27 juli 2012, 201200546/1/V4, LJN BX5045].
Verkorting van de vertrektermijn tot nul dagen is derhalve voorwaarde voor het kunnen voortzetten van de maatregel van bewaring van een derdelander die in afwachting is van een uitspraak op een beroep tegen de beschikking waarbij zijn asielaanvraag is afgewezen en hem een vertrektermijn is gegund van 4 weken.
Het is niet alleen maar kommer en kwel.
De derdelander is in bewaring gesteld op de navolgende gronden (samengevat weergegeven):
(1) is eerdere terugkeerverplichting niet nagekomen
(2) heeft zich niet gehouden aan verplichtingen hoofdstuk 4 Vb 2000
(3) werkt niet mee aan vaststellen identiteit en nationaliteit
(4) wordt verdacht van/veroordeeld voor een misdrijf
(5) is Nederland niet op voorgeschreven wijze binnengekomen
Door het instellen van beroep van de afwijzende beschikking is de vertrektermijn opgeschort. De vertrektermijn is weliswaar in de beroepsfase op nihil gesteld maar de Afdeling overweegt dat de derdelander niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden omdat hij onmiddellijk na het 'terugkeerbesluit' in bewaring is gesteld.
Toen waren er nog vier.
De bewindspersoon heeft ter toelichting van de tweede grond naar voren gebracht dat de derdelander zich niet heeft gehouden aan zijn op artikel 61 Vw 2000 gebaseerde vertrekplicht. De Afdeling overweegt dat aan de tweede grond geen betekenis toekomt omdat de derdelander niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden [en merkt op dat de in artikel 61 Vw 2000 bedoelde vertrekplicht geen verplichting is als bedoeld in hoofdstuk 4 Vb 2000].
Toen waren er nog drie.
De bewindspersoon heeft ter toelichting van de derde grond naar voren gebracht dat de derdelander niet met de consulaire vertegenwoordiger van zijn land van herkomst wil spreken. De Afdeling overweegt dat het recht op consulaire bijstand niet mag worden verward met de verplichting tot meewerken met het oog op verwijdering.
Toen waren er nog twee.
De bewindspersoon heeft ter toelichting van de vierde grond naar voren gebracht dat de derdelander wordt verdacht van- of is veroordeeld voor ten minste 21 misdrijven waaronder begrepen aanranding, wederspannigheid, eenvoudige mishandeling, winkeldiefstal en belediging. De Afdeling overweegt dat die strafbare feiten niet zijn gerelateerd aan de terugkeer of de verwijdering van de derdelander.
Toen was er nog een en dat is niet voldoende.