Het arrest van het EU Hof van Justitie van 2 maart 2010 in de zaken van Aydin Salahadin Abdulla (C‑175/08), Kamil Hasan (C‑176/08), Ahmed Adem en Hamrin Mosa Rashi (C‑178/08) en Dler Jamal (C‑179/08) tegen Duitsland, over beëindiging van vluchtelingenschap als gevolg van gewijzigde omstandigheden, is onder meer van belang voor de uitleg van artikel 7 lid 2 van de Kwalificatierichtlijn [EU HvJ, Salahadin ea t. Duitsland, C‑175/08, 2 maart 2010].
Artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn maakt deel uit van de paragraaf 'Actoren van bescherming' van het hoofdstuk 'Beoordeling van verzoeken om internationale bescherming' en luidt als volgt:
1. Bescherming kan worden geboden door:
a) de staat, of
b) partijen of organisaties, inclusief internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen.
2. In het algemeen wordt bescherming geboden wanneer de actoren als bedoeld in lid 1 redelijke maatregelen tot voorkoming van vervolging of het lijden van ernstige schade treffen, onder andere ('beispielsweise', 'inter alia') door de instelling van een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging of ernstige schade vormen, en wanneer de verzoeker toegang tot een dergelijke bescherming heeft.
3. (...)
Voor zover ik na kan gaan heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (hierna: Afdeling) zich één keer uitgelaten over artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn.
Op 5 augustus 2008 overwoog de Afdeling [ABRS, 5 augustus 2008, 200708107/1, LJN BD 9606, JV 2008/341 met nt H. Battjes] in de zaak van een herhaalde aanvrager dat het tweede lid van artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn geen wijziging van het recht inhoudt omdat de bewoordingen van die bepaling geen grond bieden voor het oordeel dat het bestaan van een doeltreffend juridisch systeem (...) een zelfstandig criterium is voor de beantwoording van de vraag of bescherming wordt geboden, in die zin dat die vraag altijd ontkennend moet worden beantwoord als van een dergelijk doeltreffend juridisch systeem geen sprake is.
Een dergelijk oordeel verdraagt zich volgens de Afdeling ook niet met de in het eerste lid van artikel 7 van de Kwwalificatierichtlijn neergelegde gedachte dat ook anderen dan de staat actoren van bescherming kunnen zijn waarbij er kennelijk van wordt uitgegaan dat het instellen van een rechtssysteem aan staten is en niet aan niet-statelijke partijen of organisaties [zie nt H Battjes].
Het tweede lid van artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn bevat volgens de Afdeling elementen waarin bescherming kan zijn gelegen waarbij niet is uitgesloten dat ook andere elementen een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of bescherming wordt geboden.
Het EU Hof van Justitie lijkt in bovengenoemd arrest van 2 maart 2010 de touwtjes te hebben aangehaald.
Het EU Hof van Justitie overweegt dat de omstandigheden waaruit het [on]vermogen van het land van herkomst blijkt om bescherming te bieden tegen daden van vervolging een beslissend element is voor de beoordeling die leidt tot verlening of beëindiging van de vluchtelingenstatus.
Vastgesteld moet worden dat de actor[en] van bescherming redelijke maatregelen hebben getroffen om vervolging te voorkomen met name ['insbesondere', 'inter alia'(?)] dat zij beschikken over een doeltreffend juridisch systeem voor de opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van handelingen die vervolging vormen.
Het EU Hof lijkt er van uit te gaan dat het ook aan niet-statelijke partijen of organisaties die [een aanzienlijk deel van] het grondgebied van de staat beheersen is om zorg te dragen voor een doeltreffend juridisch systeem. Bovendien benadrukt het EU Hof het belang van een doeltreffend juridisch systeem als element van bescherming ['met name'].
Voer voor juristen!