Het was me eerlijk gezegd ontgaan maar door overwegingen eraan gewijd in latere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] (van het een kwam het ander) werd ik erop attent gemaakt [ABRS, 19 september 2008, 200706934/1, ro 2.1.3; ABRS, 19 september 2008, 200705250/1, ro 2.4.2; ABRS, 5 september 2008, 200803666/1, ro 2.1.4; ABRS, 5 september 2008, 200804650/1, ro 2.1.4 (gepubliceerd op 26 september 2008 en 15 september 2008)].
Op 20 juli 2007 overwoog de Afdeling met een verwijzing naar het gemeenschappelijke artikel 3 van de Conventies van Geneve en artikel 1 lid 1 & 2 van het Tweede Aanvullend Protocol bij die Conventies van Genève nog dat er sprake is van een binnenlands gewapend conflict indien een georganiseerde gewapende groep met een verantwoordelijk bevel in staat is op het grondgebied van een land of een gedeelte daarvan [aanhoudende en samenhangende] militaire operaties uit te voeren jegens de strijdkrachten van de autoriteiten van dat land [ABRS, 20 juli 2007, 200608939/1].
Uit een uitspraak van 3 april 2008 volgt voor het eerst dat ook sprake is van een binnenlands gewapend conflict indien een gewapend conflict plaatsvindt op het grondgebied van een land tussen georganiseerde gewapende groepen zonder dat de strijdkrachten van de autoriteiten daarbij betrokken zijn [ABRS, 3 april 2008, 200701108/1, LJN BC8681].
Dat lijkt me een stap in de goede richting.
Zie ook de noot van mr M. van Eik bij de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2008 in de NAV 2008/4 waarin zij ingaat op de geografische beperking die de Afdeling aanlegt.
dinsdag 30 september 2008
woensdag 24 september 2008
Zicht op uitzetting naar China
Op 5 september 2008 deed de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak onder meer in twee 'Chinese' bewaringszaken. In de ene zaak [ABRS, 5 september 2008, 200806027/1] verklaarde de Afdeling het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie ongegrond, in de andere zaak [ABRS, 5 september 2008, 200805982/1] verklaarde de Afdeling het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie gegrond en vervolgens het bewaringsberoep gegrond.
In beide zaken stonden de diplomatieke en politieke inspanningen van de Staatssecretaris van Justitie om vreemdelingen van Chinese nationaliteit uit te zetten naar hun land van herkomst [min of meer] centraal.
In de zaak waarin de Afdeling het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie ongegrond verklaarde had de Staatssecretaris van Justitie ter zitting van de rechtbank Den Haag nzp Maastricht van 28 juli 2008 gewezen op een bewindspersonenoverleg van 9 mei 2008, op een interdepartementaal overleg van 17 juli 2008, op een voornemen van de vaste Kamercommissie van 28 mei 2008 om in gesprek te gaan met de ambassadeur van China en op informele overleggen 'in Den Haag'.
Ter zitting bleek voorts dat de stagnatie van de afgifte van de LP's na 9 mei 2008 niet meer ter sprake was gebracht van de Chinese autoriteiten, dat het interdepartementaal overleg niet tot resultaten had geleid, dat niet bekend was wanneer de vaste Kamercommissie haar voornemen zou verwezenlijken en dat evenmin bekend was wie bij de informele overleggen betrokken waren geweest en wat daar was besproken.
Op basis van die informatie en met een verwijzing naar een eerdere uitspraak van 29 mei 2008 [Rtb DH nzp Maastricht, 29 mei 2008, Awb 08/15146, LJN BD3046] waarin de Staatssecetaris van Justitie 2 maanden was gegund om de stagnatie in de afgifte van LP's door de Chinese autoriteiten te doorbreken concludeerde de rechtbank dat zicht op uitzetting ontbrak. Die conclusie kon door de Kneuterdijkse beugel.
In de zaak waarin de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaarde concludeerde de rechtbank Den Haag nzp Den Bosch op basis van informatie van de Staatssecretaris van Jusitie over diplomatieke en politieke inspanningen die niet wezenlijk verschilde van informatie die had geleid tot een uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2008 [ABRS, 6 augustus 2008, 200805059/1] dat zicht op uitzetting ontbrak. Die conclusie kon niet door de Kneuterdijkse beugel.
Ter zitting van de Afdeling van 21 augustus 2008 wees de Staatssecretaris van Justitie op een bewindspersonenoverleg van 9 mei 2008, op een gesprek op 27 mei 2008 met de Chinese vice-Minister van Justitie tijdens diens bezoek aan Nederland, op een interdepartementaal overleg van 17 juli 2008, op een voornemen van de vaste Kamercommissie van 28 mei 2008 om in gesprek te gaan met de ambassadeur van China, op een gesprek op 10 augustus 2008 tussen de minister-president en de premier van China, op een gesprek op 22 augustus 2008 tussen de DT&V en de ambassadeur van China en op een bezoek in oktober 2008 van de minister-president aan China.
Ter zitting bleek de Staatssecretaris van Justitie voorts over de inhoud van voornoemde gesprekken en de termijn waarbinnen een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten mocht worden verwacht geen helderheid te kunnen verschaffen.
Op basis van die informatie concludeerde de Afdeling dat zicht op uitzetting ontbrak.
Op 9 september 2008 [ABRS, 9 september 2008, 200806142/1] en 11 september 2008 [ABRS 11 september 2008, 200806475/1] verklaarde de Afdeling hoger beroepen van Chinese vreemdelingen in bewaringszaken met een verwijzing onder meer naar de eerder genoemde uitspraak van 6 augustus 2008 ongegrond. In die zaken lijken geen of onvoldoende gronden en grieven naar voren te zijn gebracht betrekking hebbende op de diplomatieke en politieke inspanningen van de Staatssecretaris van Justitie om vreemdelingen van Chinese nationaliteit uit te zetten naar hun land van herkomst.
Zie ook de antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie ban 15 september 2008 op kamervragen van 9 september 2008 over vreemdelingenbewaring van Chinese vreemdelingen [Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, 15 september 2008].
In beide zaken stonden de diplomatieke en politieke inspanningen van de Staatssecretaris van Justitie om vreemdelingen van Chinese nationaliteit uit te zetten naar hun land van herkomst [min of meer] centraal.
In de zaak waarin de Afdeling het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie ongegrond verklaarde had de Staatssecretaris van Justitie ter zitting van de rechtbank Den Haag nzp Maastricht van 28 juli 2008 gewezen op een bewindspersonenoverleg van 9 mei 2008, op een interdepartementaal overleg van 17 juli 2008, op een voornemen van de vaste Kamercommissie van 28 mei 2008 om in gesprek te gaan met de ambassadeur van China en op informele overleggen 'in Den Haag'.
Ter zitting bleek voorts dat de stagnatie van de afgifte van de LP's na 9 mei 2008 niet meer ter sprake was gebracht van de Chinese autoriteiten, dat het interdepartementaal overleg niet tot resultaten had geleid, dat niet bekend was wanneer de vaste Kamercommissie haar voornemen zou verwezenlijken en dat evenmin bekend was wie bij de informele overleggen betrokken waren geweest en wat daar was besproken.
Op basis van die informatie en met een verwijzing naar een eerdere uitspraak van 29 mei 2008 [Rtb DH nzp Maastricht, 29 mei 2008, Awb 08/15146, LJN BD3046] waarin de Staatssecetaris van Justitie 2 maanden was gegund om de stagnatie in de afgifte van LP's door de Chinese autoriteiten te doorbreken concludeerde de rechtbank dat zicht op uitzetting ontbrak. Die conclusie kon door de Kneuterdijkse beugel.
In de zaak waarin de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaarde concludeerde de rechtbank Den Haag nzp Den Bosch op basis van informatie van de Staatssecretaris van Jusitie over diplomatieke en politieke inspanningen die niet wezenlijk verschilde van informatie die had geleid tot een uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2008 [ABRS, 6 augustus 2008, 200805059/1] dat zicht op uitzetting ontbrak. Die conclusie kon niet door de Kneuterdijkse beugel.
Ter zitting van de Afdeling van 21 augustus 2008 wees de Staatssecretaris van Justitie op een bewindspersonenoverleg van 9 mei 2008, op een gesprek op 27 mei 2008 met de Chinese vice-Minister van Justitie tijdens diens bezoek aan Nederland, op een interdepartementaal overleg van 17 juli 2008, op een voornemen van de vaste Kamercommissie van 28 mei 2008 om in gesprek te gaan met de ambassadeur van China, op een gesprek op 10 augustus 2008 tussen de minister-president en de premier van China, op een gesprek op 22 augustus 2008 tussen de DT&V en de ambassadeur van China en op een bezoek in oktober 2008 van de minister-president aan China.
Ter zitting bleek de Staatssecretaris van Justitie voorts over de inhoud van voornoemde gesprekken en de termijn waarbinnen een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten mocht worden verwacht geen helderheid te kunnen verschaffen.
Op basis van die informatie concludeerde de Afdeling dat zicht op uitzetting ontbrak.
Op 9 september 2008 [ABRS, 9 september 2008, 200806142/1] en 11 september 2008 [ABRS 11 september 2008, 200806475/1] verklaarde de Afdeling hoger beroepen van Chinese vreemdelingen in bewaringszaken met een verwijzing onder meer naar de eerder genoemde uitspraak van 6 augustus 2008 ongegrond. In die zaken lijken geen of onvoldoende gronden en grieven naar voren te zijn gebracht betrekking hebbende op de diplomatieke en politieke inspanningen van de Staatssecretaris van Justitie om vreemdelingen van Chinese nationaliteit uit te zetten naar hun land van herkomst.
Zie ook de antwoorden van de Staatssecretaris van Justitie ban 15 september 2008 op kamervragen van 9 september 2008 over vreemdelingenbewaring van Chinese vreemdelingen [Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, 15 september 2008].
donderdag 4 september 2008
Procedurerichtlijn: gemeenschapsconform geïmplementeerd?
De Procedurerichtlijn definiëert het begrip asielverzoek als een vormloos verzoek om internationale bescherming. De Procedurerichtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om voor te schrijven dat het asielverzoek persoonlijk en/of op een aangewezen plaats wordt ingediend. Een asielzoeker wordt gedefinieerd als een vreemdeling die een asielverzoek heeft ingediend waarop nog geen beslissing is genomen.
De Procedurerichtlijn is geïmplementeerd in oude en nieuwe bepalingenvan de vreemdelingenwet [30976], het vreemdelingenbesluit [Besluit 29 november 2007, Stb 2007/484], het voorschrift vreemdelingen [Regeling van 7 december, Stc 2007/240] en de vreemdelingencirculaire. Verwezen wordt naar de transponeringstabel bij de memorie van toelichting op het implementatievoorstel [30976, nr 3].
De implementatie introduceert een onderscheid tussen een [ingediend] asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn enerzijds en een [ingediende] asielaanvraag in de zin van artikel 28 Vw jo artikel 37 lid 1 Vw jo artikel 3.108 lid 1 Vb jo artikel 3.38 Vv anderzijds.
Indien een vreemdeling te kennen geeft dat hij een asielaanvraag in wil dienen is er sprake van een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn; indien de aanvraag wordt gedaan door indiening van een formulier van een voorgeschreven model op grond van artikel 3.38 Vv van een asielaanvraag.
De Procedurerichtlijn biedt voor een vormvoorschrift in de zin van artikel 3.38 Vv geen grondslag. In de memorie van toelichting op het implementatievoorstel wordt in de transponeringstabel ook niet verwezen naar artikel 3.38 Vv.
Door de verwijzing echter in de transponeringstabel naar bepalingen die gevolgen verbinden aan de indiening van een asielaanvraag [of aan de gevolgen daarvan] wordt de vereiste van de indiening van een asielaanvraag door middel van een formulier als het ware in de implementatie van de Procedurerichtlijn ingeïmplementeerd.
Een gevolg daarvan is onder meer dat niet zoals artikel 7 PRi voorschrijft aan de indiening van een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn rechtmatig verblijf wordt verbonden maar [pas] aan de indiening van een asielaanvraag. Daarnaast zijn sommige bepalingen waarin implementatie van bepalingen van de Procedurerichtlijn is beoogd van toepassing op vreemdelingen met rechtmatig verblijf en niet op indieners van een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn. Een gemeenschapsconforme implementatie heeft ook in die bepalingen derhalve niet plaatsgevonden.
Voer voor Zusters van Liefde!
De moeite van het lezen waard:
101 Praktijkvragen over de implementatie van EG-Besluiten
De Procedurerichtlijn is geïmplementeerd in oude en nieuwe bepalingenvan de vreemdelingenwet [30976], het vreemdelingenbesluit [Besluit 29 november 2007, Stb 2007/484], het voorschrift vreemdelingen [Regeling van 7 december, Stc 2007/240] en de vreemdelingencirculaire. Verwezen wordt naar de transponeringstabel bij de memorie van toelichting op het implementatievoorstel [30976, nr 3].
De implementatie introduceert een onderscheid tussen een [ingediend] asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn enerzijds en een [ingediende] asielaanvraag in de zin van artikel 28 Vw jo artikel 37 lid 1 Vw jo artikel 3.108 lid 1 Vb jo artikel 3.38 Vv anderzijds.
Indien een vreemdeling te kennen geeft dat hij een asielaanvraag in wil dienen is er sprake van een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn; indien de aanvraag wordt gedaan door indiening van een formulier van een voorgeschreven model op grond van artikel 3.38 Vv van een asielaanvraag.
De Procedurerichtlijn biedt voor een vormvoorschrift in de zin van artikel 3.38 Vv geen grondslag. In de memorie van toelichting op het implementatievoorstel wordt in de transponeringstabel ook niet verwezen naar artikel 3.38 Vv.
Door de verwijzing echter in de transponeringstabel naar bepalingen die gevolgen verbinden aan de indiening van een asielaanvraag [of aan de gevolgen daarvan] wordt de vereiste van de indiening van een asielaanvraag door middel van een formulier als het ware in de implementatie van de Procedurerichtlijn ingeïmplementeerd.
Een gevolg daarvan is onder meer dat niet zoals artikel 7 PRi voorschrijft aan de indiening van een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn rechtmatig verblijf wordt verbonden maar [pas] aan de indiening van een asielaanvraag. Daarnaast zijn sommige bepalingen waarin implementatie van bepalingen van de Procedurerichtlijn is beoogd van toepassing op vreemdelingen met rechtmatig verblijf en niet op indieners van een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn. Een gemeenschapsconforme implementatie heeft ook in die bepalingen derhalve niet plaatsgevonden.
Voer voor Zusters van Liefde!
De moeite van het lezen waard:
101 Praktijkvragen over de implementatie van EG-Besluiten
Abonneren op:
Posts (Atom)