Dublin onderzoek op AC Schiphol vindt plaats voor de indiening van de asielaanvraag door middel van Formulier i [soms] op dag-2.
Artikel 69 lid 2 Vw definieert de 8-dagentermijn, dagen waarop onderzoek is verricht in de Rust en voorbereidingstermijn tellen niet mee. Artikel 3.49 VV bepaalt dat er op AC Schiphol geen Rust en voorbereidingstermijn is.
De dagen waarop Dublin onderzoek is vericht voorafgaande aan de indiening van de asielaanvraag tellen op AC Schiphol dus wel mee.
zondag 22 augustus 2010
Dublinonderzoek tijdens of na de R&VT
In een arrest van 13 augustus 2010 overwoog het United Kingdom Supreme Court [voorheen House of Lords] dat een asielverzoek in de zin van de Opvangrichtlijn dezelfde betekenis heeft als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn [en concludeerde BTW dat de Opvangrichtlijn ook van toepassing is in het geval van herhaalde asielverzoeken] (UKSC, 13 augustus 2010, [2010] UKSC 36; Summary).
Indien een asielverzoek in de zin van de Opvangrichtlijn dezelfde betekenis heeft als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn ligt het voor de hand dat dat ook geldt voor asielverzoeken in de zin van de Eurodacverordening en de Dublinverordening.
Artikel 4 lid 2 van de Dublinverordening bepaalt wanneer een asielverzoek geacht wordt te zijn ingediend. De Dublinverordening bepaalt niet hoe een asielverzoek moet worden ingediend. Dat werd overgelaten aan het nationale recht dat inmiddels wordt gereguleerd door de Procedurerichtlijn. [Hemme Battjes, European Asylum Law and International Law, 2006, ISBN 9004150870, blz 291]
Artikel 6 lid 1 van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorschrijven dat asielverzoeken persoonlijk en/of op een aangewezen plaats moeten worden ingediend. Nederland heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt en artikel 6 lid 1 van de Procedurerichtlijn geïmplementeerd in artikel 36 van de Vreemdelingenwet, artikel 3.108 van het Vreemdelingenbesluit en artikel 3.42 van het Voorschrift Vreemdelingen [30976 nr 3, Memorie van Toelichting, Transponeringstabel].
Artikel 36 van de Vreemdelingenwet bepaalt dat een asielaanvraag wordt ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger, artikel 3.108 van het Vreemdelingenbesluit dat een aanvraagformulier bij ministeriele regeling wordt vastgesteld [Model i] en dat de asielaanvraag in persoon wordt ingediend op een bij ministeriële regeling te bepalen plaats en artikel 3.42 van het Voorschrift Vreemelingen dat de asielaanvraag wordt ingediend in het Aanmeldcentrum te Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar.
Uit het voorgaande volgt IMHO dat een asielverzoek geacht wordt te zijn ingediend nadat een asielzoekende vreemdeling in Aanmeldcentrum Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar een formulier Model i heeft ingevuld en ondertekend en dat pas daarna kan worden aangevangen met Eurodac- en Dublinonderzoek.
Daarna hoeft echter niet meer te worden aangevangen met Eurodac- en Dublinonderzoek omdat de asielzoekende vreemdeling in de Rust- en voorbereidingstermijn rechtmatig verblijf genoot op grond van artikel 8m van de Vreemdelingenwet welk verblijf geacht wordt te vallen onder de definitie van verblijfstitel in de zin van artikel 2j van de Dublinverordening en door welk verblijf Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag [vergelijk ABRS, 12 juli 2010, 201000724/1/V3 (Art 64 Vw jo art 8j Vw = art 2j DVo)].
Indien een asielverzoek in de zin van de Opvangrichtlijn dezelfde betekenis heeft als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn ligt het voor de hand dat dat ook geldt voor asielverzoeken in de zin van de Eurodacverordening en de Dublinverordening.
Artikel 4 lid 2 van de Dublinverordening bepaalt wanneer een asielverzoek geacht wordt te zijn ingediend. De Dublinverordening bepaalt niet hoe een asielverzoek moet worden ingediend. Dat werd overgelaten aan het nationale recht dat inmiddels wordt gereguleerd door de Procedurerichtlijn. [Hemme Battjes, European Asylum Law and International Law, 2006, ISBN 9004150870, blz 291]
Artikel 6 lid 1 van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorschrijven dat asielverzoeken persoonlijk en/of op een aangewezen plaats moeten worden ingediend. Nederland heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt en artikel 6 lid 1 van de Procedurerichtlijn geïmplementeerd in artikel 36 van de Vreemdelingenwet, artikel 3.108 van het Vreemdelingenbesluit en artikel 3.42 van het Voorschrift Vreemdelingen [30976 nr 3, Memorie van Toelichting, Transponeringstabel].
Artikel 36 van de Vreemdelingenwet bepaalt dat een asielaanvraag wordt ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger, artikel 3.108 van het Vreemdelingenbesluit dat een aanvraagformulier bij ministeriele regeling wordt vastgesteld [Model i] en dat de asielaanvraag in persoon wordt ingediend op een bij ministeriële regeling te bepalen plaats en artikel 3.42 van het Voorschrift Vreemelingen dat de asielaanvraag wordt ingediend in het Aanmeldcentrum te Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar.
Uit het voorgaande volgt IMHO dat een asielverzoek geacht wordt te zijn ingediend nadat een asielzoekende vreemdeling in Aanmeldcentrum Den Bosch, Ter Apel of Zevenaar een formulier Model i heeft ingevuld en ondertekend en dat pas daarna kan worden aangevangen met Eurodac- en Dublinonderzoek.
Daarna hoeft echter niet meer te worden aangevangen met Eurodac- en Dublinonderzoek omdat de asielzoekende vreemdeling in de Rust- en voorbereidingstermijn rechtmatig verblijf genoot op grond van artikel 8m van de Vreemdelingenwet welk verblijf geacht wordt te vallen onder de definitie van verblijfstitel in de zin van artikel 2j van de Dublinverordening en door welk verblijf Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag [vergelijk ABRS, 12 juli 2010, 201000724/1/V3 (Art 64 Vw jo art 8j Vw = art 2j DVo)].
vrijdag 20 augustus 2010
KRS t het VK revisited
In de zaak KRS tegen het Verenigd Koninkrijk boog het EU Hof van Justitie [hierna: Hof] zich over een klacht van een Iraanse asielzoeker, van wie op grond van de Dublinverordening was vastgesteld dat Griekenland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek, over een dreigende schending van artikel 3 EVRM door die overdracht aan Griekenland [EHRM, KRS t VK, 2 december 2008, 32733/08].
Het Hof overweegt met een verwijzing naar Waite & Kennedy t. Duitsland [EHRM, Waite & Kenndy t Duitsland, 18 februari 1999, 26083/94] dat indien partijen bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens [hierna: Verdrag] internationale organisaties oprichten om de samenwerking op bepaalde gebieden te verbeteren dat gevolgen kan hebben voor de bescherming van fundamentele rechten. Het is volgens het Hof onverenigbaar met het Verdrag indien partijen bij het Verdrag zich door die samenwerking zouden kunnen onttrekken aan verantwoordelijkheden die uit het Verdrag voortvloeien. Dat is slechts anders indien binnen internationale organisaties in voornoemde zin fundamentele rechten op vergelijkbare wijze worden gewaarborgd als door het Verdrag. Dan is het nakomen van verplichtingen voortvloeiende uit lidmaatschap van die organisaties gerechtvaardigd.
Binnen de Europese Unie waarvan veel partijen bij het Verdrag lid zijn is een Europees Asielstelsel tot stand gekomen. Dat Europees Asielstelsel bestaat onder meer uit op artikel 63 lid 1 van het EG Verdrag (oud) gebaseerde maatregelen inzake asiel: de Eurodac- en Dublinverordening, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Door het Europees Asielstelsel worden fundamentele rechten, in het bijzonder het refoulementverbod, binnen de Europese Unie op vergelijkbare wijze gewaarborgd als door het Verdrag.
Omdat het refoulementverbod op vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd kan een EU lidstaat uit de Dublinverordening voortvloeiende verplichtingen nakomen en hoeft een beroep op het refoulementverbod niet inhoudelijk te worden behandeld in de claimende lidstaat.
Volgens het Hof was in de zaak KRS tegen het Verenigd Koninkrijk geen sprake van een situatie waarin de verantwoordelijk lidstaat het zo bont maakte dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet meer vergelijkbare wijze werd gewaarborgd als door het Verdrag.
Het Hof overwoog vervolgens dat vanuit het oogpunt van het Verdrag Dublinclaimanten in verantwoordelijke lidstaat altijd nog de bescherming van het Verdrag in kunnen roepen. Dat wordt onze Dublinclaimanten sindsdien voortdurend tegengeworpen.
Het is de vraag of die optie ook nog kan worden tegengeworpen indien ten tijde van het besluit tot overdracht er sprake is van 'evidence capable of proving that' de verantwoordelijke lidstaat verplichtingen voortvloeiende uit het Europees asielstelsel niet naleeft.
Indien een Dublin-overdracht immers tot gevolg heeft dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet meer op een vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd als door het Verdrag met het gevolg dat vanuit de verantwoordelijke lidstaat de bescherming van het Verdrag moet worden ingeroepen dan ontbreekt de hierboven genoemde rechtvaardiging van die Dublin-overdracht namelijk dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie wel op vergelijkbare wijze als door het EVRM wordt gewaarborgd.
Het gaat in dat geval niet om de vraag of het inroepen van bescherming vanuit de verantwoordelijke lidstaat mogelijk is maar om de vraag of de Dublinoverdracht nog gerechtvaardigd is. De claimende lidstaat zal zich daarvan moeten vergewissen.
Indien een Dublin-overdracht tot gevolg heeft dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet op een vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd als door het Verdrag dan moet er IMHO niet worden overgedragen.
Zie ook hier.
Het Hof overweegt met een verwijzing naar Waite & Kennedy t. Duitsland [EHRM, Waite & Kenndy t Duitsland, 18 februari 1999, 26083/94] dat indien partijen bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens [hierna: Verdrag] internationale organisaties oprichten om de samenwerking op bepaalde gebieden te verbeteren dat gevolgen kan hebben voor de bescherming van fundamentele rechten. Het is volgens het Hof onverenigbaar met het Verdrag indien partijen bij het Verdrag zich door die samenwerking zouden kunnen onttrekken aan verantwoordelijkheden die uit het Verdrag voortvloeien. Dat is slechts anders indien binnen internationale organisaties in voornoemde zin fundamentele rechten op vergelijkbare wijze worden gewaarborgd als door het Verdrag. Dan is het nakomen van verplichtingen voortvloeiende uit lidmaatschap van die organisaties gerechtvaardigd.
Binnen de Europese Unie waarvan veel partijen bij het Verdrag lid zijn is een Europees Asielstelsel tot stand gekomen. Dat Europees Asielstelsel bestaat onder meer uit op artikel 63 lid 1 van het EG Verdrag (oud) gebaseerde maatregelen inzake asiel: de Eurodac- en Dublinverordening, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Door het Europees Asielstelsel worden fundamentele rechten, in het bijzonder het refoulementverbod, binnen de Europese Unie op vergelijkbare wijze gewaarborgd als door het Verdrag.
Omdat het refoulementverbod op vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd kan een EU lidstaat uit de Dublinverordening voortvloeiende verplichtingen nakomen en hoeft een beroep op het refoulementverbod niet inhoudelijk te worden behandeld in de claimende lidstaat.
Volgens het Hof was in de zaak KRS tegen het Verenigd Koninkrijk geen sprake van een situatie waarin de verantwoordelijk lidstaat het zo bont maakte dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet meer vergelijkbare wijze werd gewaarborgd als door het Verdrag.
Het Hof overwoog vervolgens dat vanuit het oogpunt van het Verdrag Dublinclaimanten in verantwoordelijke lidstaat altijd nog de bescherming van het Verdrag in kunnen roepen. Dat wordt onze Dublinclaimanten sindsdien voortdurend tegengeworpen.
Het is de vraag of die optie ook nog kan worden tegengeworpen indien ten tijde van het besluit tot overdracht er sprake is van 'evidence capable of proving that' de verantwoordelijke lidstaat verplichtingen voortvloeiende uit het Europees asielstelsel niet naleeft.
Indien een Dublin-overdracht immers tot gevolg heeft dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet meer op een vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd als door het Verdrag met het gevolg dat vanuit de verantwoordelijke lidstaat de bescherming van het Verdrag moet worden ingeroepen dan ontbreekt de hierboven genoemde rechtvaardiging van die Dublin-overdracht namelijk dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie wel op vergelijkbare wijze als door het EVRM wordt gewaarborgd.
Het gaat in dat geval niet om de vraag of het inroepen van bescherming vanuit de verantwoordelijke lidstaat mogelijk is maar om de vraag of de Dublinoverdracht nog gerechtvaardigd is. De claimende lidstaat zal zich daarvan moeten vergewissen.
Indien een Dublin-overdracht tot gevolg heeft dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet op een vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd als door het Verdrag dan moet er IMHO niet worden overgedragen.
Zie ook hier.
zondag 1 augustus 2010
ABRS, 18 december 2009, 200901087/1/V1: Toetsingskader Taalanalyses
Sinds 18 december 2009 [ABRS , 18 december 2009, 200901087/1/V1] hanteert de Afdeling Bestuursrechtpraak Raad van State [hierna: Afdeling] in zaken waarin taalaanlyses aan de orde zijn het navolgende uit vaste rechtspraak voortvloeiende toetsingskader [samengevat weergegeven ].
In geval van gerezen twijfel over de gestelde herkomst van een asielzoekende vreemdeling kan die vreemdeling door een taalanalyse tegemoetgekomen worden in de op hem rustende bewijslast die herkomst aannemelijk te maken.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een taalanalyse tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de bewindspersoon zich er van te vergewissen dat de taalanalyse - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Indien de taalanalyse - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is kan de asielzoekende vreemdeling de over zijn herkomst gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contraexpertise door een deskundige alsnog trachten weg te nemen door een contraexpert.
Bij uitblijven van een contra-expertise blijft de gerezen twijfel bestaan.
Een asielzoekende vreemdeling dient een contra-expertise in de aanvraagfase te overleggen. Indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden kan een in de beroepsfase overgelegde contra-expertise bij de beoordeling worden betrokken.
Ook een contra-expertise moet - naar wijze van totstandkoming -zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent zijn. Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de asielzoekende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt wordt gelet op de op hem rustende bewijslast de gerezen twijfel niet weggenomen.
Aldus de Afdeling.
Twijfel over de gestelde herkomst blijkt te kunnen rijzen op het moment dat moet worden onderzocht of [nog] wordt voldaan aan toelatingsvoorwaarden en hoeft dan niet te worden gemotiveerd [ABRS, 12 september 2007, 200703538/1; ABRS, 11 maart 2008. 200707187/1].
Taalanalisten van het Bureau Land en Taal [ABRS, 29 maart 2007, 200607305/1, JV 2007/230; ABRS, 19 november 2008, 200803116/1; ABRS, 27 november 2008, 200802099/1], SPRAKAB [ABRS, 8 juni 2010, 200900382/1/V1] en de Taalstudio [ABRS, 20 september 2007, 200703094/1, MigratieWeb ve07001736; ABRS, 16 april 2010, 200903085/1/V1 (geen moedertaalspreker); ABRS, 16 april 2010, 200905194/1/V (geen moedertaalspreker); ABRS, 4 juni 2010, 200904906/1/V1 (anoniem); ABRS, 2 juli 2010, 200905055/1/V3 (anoniem)] zijn deskundig.
De vergewisplicht lijkt te ontstaan op het moment dat de bewindspersoon een taalanalyse aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen. In een uitspraak van 19 mei 2009 overwoog de Afdeling nog dat [pas] in het geval van gerede twijfels over de zorgvuldigheid en inzichtelijkheid van de taalanalyse en de wijze waarop deze tot stand is gekomen niet kan worden volstaan met de enkele verwijzing naar de deskundigheid van het Burea Land en Taal [ABRS, 19 mei 2009, 200806369/1].
Taalanalyses blijken niet altijd - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent te zijn [ABRS, 18 januari 2010, 200900103/1/V1; ABRS, 15 juni 2010, 200908530/1/V3].
Bij het uitblijven van een contraexpertise kan de gerezen twijfel niet worden weggenomen bijvoorbeeld door kritische kanttekeningen [ABRS, 12 december 2007, 200703538/1; ABRS, 4 juni 2008, 200709106/1; ABRS, 1 april 2009, 200804814/1]. Ook een op een andere dan de originele opname gebaseerde contra-expertise kan niet de Kneuterdijkse beugel [ABRS, 3 oktober 2008, 200903231/1/V3; ABRS, 8 juni 2010, 200900382/1/V1].
Contra-expertises worden soms wel [ABRS , 11 juli 2008, 200801021/1; 18 januari 2010, 200900103/1/V1; 18 februari 2010, 200907334/1/V1] soms niet [ABRS, 18 februari 2009, 200805938/1] toerekenbaar te laat overgelegd. De rechtbank zal in het geval van een in de beroepsfase overgelegde contra-expertise moeten beoordelen of die verwijtbaar niet eerder door de asielzoekende vreemdeling kon worden overgelegd. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of de asielzoekende vreemdeling tijdig heeft aangetoond dat een contra-expertise zou worden uitgevoerd, of de resultaten van de contra-expertise, ondanks inspanningen van de zijde van de asielzoekende vreemdeling niet eerder beschikbaar konden zijn en of de asielzoekende vreemdeling zowel de bewindspersoon als de rechtbank op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de contra-expertise. De rechtbank kan verder de asielzoekende vreemdeling in de gelegenheid stellen te reageren op de reactie op de contra-experstise door het Bureau Land en Taal. [ABRS, 22 juni 2010, 201000561/1/V3]
Vaker wel dan niet lijkt het bevestigt de contra-expertise de door de asielzoekende vreemdeling gestelde herkomst niet [ABRS, 11 maart 2008, 200707187/1; ABRS, 26 juni 2008, 200800338/1; ABRS, 11 september 2008, 200801237/1; 27 november 2008, 200802099/1; ABRS, 18 februari 2009, 200805938/1; 26 februari 2009, 200805529/1; ABRS, 28 mei 2009, 200806938/1/V2; 18 december 2009, 200806254/1/V1; ABRS, 18 december 2009, 200901087/1/V1; ABRS, 16 april 2010, 200905194/1/V1; ABRS, 4 juni 2010, 200904906/1/V1; ABRS, 23 juni 2010, 200910311/1/V1; ABRS, 15 juli 2010, 200907913/1/V2 ]. Gelet op de verwijzing naar de bewijslast die volgens de Afdeling op een asielzoekende vreemdeling rust is met misschien goed om de pijlen ook daarop te gaan richten.
Met een bevestiging van de gestelde herkomst door de contra-expertise is de asielzoekende vreemdeling er overigens nog niet. Taalanalyses blijken door reacties van het Bureau Land en Taal op een contra-expertise zodanig te kunnen worden opgepimpt dat ze alsnog voldoen aan de eisen die de rechtspraak er aan stelt. Het niet reageren op een laatste reactie van het Bureau Land en Taal is dan 'dodelijk'. [ABRS, 20 mei 2008, 200707599/1; ABRS, 11 september 2008, 200801237/1; ABRS, 16 april 2010, 200903085/1/V1; ABRS, 8 juni 2010, 200900382/1/V1; ABRS, 22 juni 2010, 200903231/1/V3]
In geval van gerezen twijfel over de gestelde herkomst van een asielzoekende vreemdeling kan die vreemdeling door een taalanalyse tegemoetgekomen worden in de op hem rustende bewijslast die herkomst aannemelijk te maken.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een taalanalyse tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige linguïst waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient de bewindspersoon zich er van te vergewissen dat de taalanalyse - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Indien de taalanalyse - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is kan de asielzoekende vreemdeling de over zijn herkomst gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contraexpertise door een deskundige alsnog trachten weg te nemen door een contraexpert.
Bij uitblijven van een contra-expertise blijft de gerezen twijfel bestaan.
Een asielzoekende vreemdeling dient een contra-expertise in de aanvraagfase te overleggen. Indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden kan een in de beroepsfase overgelegde contra-expertise bij de beoordeling worden betrokken.
Ook een contra-expertise moet - naar wijze van totstandkoming -zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent zijn. Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de asielzoekende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt wordt gelet op de op hem rustende bewijslast de gerezen twijfel niet weggenomen.
Aldus de Afdeling.
Twijfel over de gestelde herkomst blijkt te kunnen rijzen op het moment dat moet worden onderzocht of [nog] wordt voldaan aan toelatingsvoorwaarden en hoeft dan niet te worden gemotiveerd [ABRS, 12 september 2007, 200703538/1; ABRS, 11 maart 2008. 200707187/1].
Taalanalisten van het Bureau Land en Taal [ABRS, 29 maart 2007, 200607305/1, JV 2007/230; ABRS, 19 november 2008, 200803116/1; ABRS, 27 november 2008, 200802099/1], SPRAKAB [ABRS, 8 juni 2010, 200900382/1/V1] en de Taalstudio [ABRS, 20 september 2007, 200703094/1, MigratieWeb ve07001736; ABRS, 16 april 2010, 200903085/1/V1 (geen moedertaalspreker); ABRS, 16 april 2010, 200905194/1/V (geen moedertaalspreker); ABRS, 4 juni 2010, 200904906/1/V1 (anoniem); ABRS, 2 juli 2010, 200905055/1/V3 (anoniem)] zijn deskundig.
De vergewisplicht lijkt te ontstaan op het moment dat de bewindspersoon een taalanalyse aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen. In een uitspraak van 19 mei 2009 overwoog de Afdeling nog dat [pas] in het geval van gerede twijfels over de zorgvuldigheid en inzichtelijkheid van de taalanalyse en de wijze waarop deze tot stand is gekomen niet kan worden volstaan met de enkele verwijzing naar de deskundigheid van het Burea Land en Taal [ABRS, 19 mei 2009, 200806369/1].
Taalanalyses blijken niet altijd - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent te zijn [ABRS, 18 januari 2010, 200900103/1/V1; ABRS, 15 juni 2010, 200908530/1/V3].
Bij het uitblijven van een contraexpertise kan de gerezen twijfel niet worden weggenomen bijvoorbeeld door kritische kanttekeningen [ABRS, 12 december 2007, 200703538/1; ABRS, 4 juni 2008, 200709106/1; ABRS, 1 april 2009, 200804814/1]. Ook een op een andere dan de originele opname gebaseerde contra-expertise kan niet de Kneuterdijkse beugel [ABRS, 3 oktober 2008, 200903231/1/V3; ABRS, 8 juni 2010, 200900382/1/V1].
Contra-expertises worden soms wel [ABRS , 11 juli 2008, 200801021/1; 18 januari 2010, 200900103/1/V1; 18 februari 2010, 200907334/1/V1] soms niet [ABRS, 18 februari 2009, 200805938/1] toerekenbaar te laat overgelegd. De rechtbank zal in het geval van een in de beroepsfase overgelegde contra-expertise moeten beoordelen of die verwijtbaar niet eerder door de asielzoekende vreemdeling kon worden overgelegd. Daartoe dient de rechtbank te beoordelen of de asielzoekende vreemdeling tijdig heeft aangetoond dat een contra-expertise zou worden uitgevoerd, of de resultaten van de contra-expertise, ondanks inspanningen van de zijde van de asielzoekende vreemdeling niet eerder beschikbaar konden zijn en of de asielzoekende vreemdeling zowel de bewindspersoon als de rechtbank op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de contra-expertise. De rechtbank kan verder de asielzoekende vreemdeling in de gelegenheid stellen te reageren op de reactie op de contra-experstise door het Bureau Land en Taal. [ABRS, 22 juni 2010, 201000561/1/V3]
Vaker wel dan niet lijkt het bevestigt de contra-expertise de door de asielzoekende vreemdeling gestelde herkomst niet [ABRS, 11 maart 2008, 200707187/1; ABRS, 26 juni 2008, 200800338/1; ABRS, 11 september 2008, 200801237/1; 27 november 2008, 200802099/1; ABRS, 18 februari 2009, 200805938/1; 26 februari 2009, 200805529/1; ABRS, 28 mei 2009, 200806938/1/V2; 18 december 2009, 200806254/1/V1; ABRS, 18 december 2009, 200901087/1/V1; ABRS, 16 april 2010, 200905194/1/V1; ABRS, 4 juni 2010, 200904906/1/V1; ABRS, 23 juni 2010, 200910311/1/V1; ABRS, 15 juli 2010, 200907913/1/V2 ]. Gelet op de verwijzing naar de bewijslast die volgens de Afdeling op een asielzoekende vreemdeling rust is met misschien goed om de pijlen ook daarop te gaan richten.
Met een bevestiging van de gestelde herkomst door de contra-expertise is de asielzoekende vreemdeling er overigens nog niet. Taalanalyses blijken door reacties van het Bureau Land en Taal op een contra-expertise zodanig te kunnen worden opgepimpt dat ze alsnog voldoen aan de eisen die de rechtspraak er aan stelt. Het niet reageren op een laatste reactie van het Bureau Land en Taal is dan 'dodelijk'. [ABRS, 20 mei 2008, 200707599/1; ABRS, 11 september 2008, 200801237/1; ABRS, 16 april 2010, 200903085/1/V1; ABRS, 8 juni 2010, 200900382/1/V1; ABRS, 22 juni 2010, 200903231/1/V3]
Abonneren op:
Posts (Atom)