Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [hierna: Hof] overweegt in een arrest van 23 juli 2013 in de zaak Suso Musa t Malta [EHRM, 23 juli 2013, 42337/12]
97. The Court considers that the applicant’s argument to the effect that Saadi should not be interpreted as meaning that all member States may lawfully detain immigrants pending their asylum claim, irrespective of national law, is not devoid of merit.
Indeed, where a State (...) enacts legislation (of its own motion or pursuant to European Union law) explicitly authorising the entry or stay of immigrants pending an asylum application (...), an ensuing detention for the purpose of preventing an unauthorised entry may raise an issue as to the lawfulness of detention under Article 5 § 1 (f).
Indeed, in such circumstances it would be hard to consider the measure as being closely connected to the purpose of the detention and to regard the situation as being in accordance with domestic law. In fact, it would be arbitrary and thus run counter to the purpose of Article 5 § 1 (f) of the Convention to interpret clear and precise domestic law provisions in a manner contrary to their meaning (...).
The Court notes that in Saadi the national law (albeit allowing temporary admission) did not provide for the applicant to be granted formal authorisation to stay or to enter the territory, and therefore no such issue arose.
The Court therefore considers that the question as to when the first limb of Article 5 ceases to apply, because the individual has been granted formal authorisation to enter or stay, is largely dependent on national law.
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] van 11 juni 2013 [ABRS, 11 juni 2013, 201301582/1/V4] volgt dat derdelanders die Nederland via Schiphol binnenkomen en aldaar een asielverzoek indienen vallen onder de in artikel 5, vierde lid onder c van de Schengengrenscode genoemde categorie van derdelanders aan wie toegang tot het Nederlandse grondgebied kan worden verleend. Aan hen kan daarom de toegang gelet op het bepaalde in artikel 13, eerste lid , eerste zin van de Schengengrenscode niet worden geweigerd.
Uit voornoemde uitspraak volgt voorts dat die asielzoekende derdelanders wel de verdere toegang kan worden geweigerd in het belang van het grenstoezicht op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet. De ervaring leert dat alle asielzoekende derdelanders de verdere toegang wordt geweigerd en dat die weigering van de verdere toegang vervolgens aan een op artikel 6 van de Vreemdelingenwet gebaseerde grensbewaring ten grondslag wordt gelegd.
Uit het arrest van het Hof in de zaak Suso Musa t Malta vloeit voort dat de op de weigering van de verdere toegang gebaseerde grensbewaring van asielzoekende derdelanders op gespannen voet staat met artikel 5, eerste lid onder f van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten