dinsdag 23 april 2013

201209288/1/V3, toegangsweigering en grensbewaring

Indien artikel 6 van het EU Handvest van de Grondrechten  vereist dat de bewaringsrechter beroepen tegen een separaat terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring gelijktijdig behandelt  [ABRS, 17 april 2013, 201209288/1/V3, ro 8.4.5] dan geldt dat IMHO ook voor de behandeling van een rechtsmiddel aangewend tegen toegangsweigering en het beroep tegen de op die toegangsweigering gebaseerde maatregel van grensbewaring. 

Dat in het geval van een asielzoekende derdelander de grensbewaring is gebaseerd op artikel 7(3) van de Opvangrichtlijn en niet op artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn maakt dat niet anders omdat de verplichting om een derdelander wiens grensbewaring onrechtmatig is onmiddellijk in vrijheid te stellen ook voortvloeit uit artikel 6 van het EU Handvest van de Grondrechten jo artikel 5, eerste lid van het EVRM. 


In eerste instantie kan een verzoek om een voorlopige voorziening hangende het administratief beroep tegen de toegangsweigering gelijktijdig met het beroep tegen de maatregel van grensbewaring worden behandeld en kan de grensbewaringsrechter de derdelander onmiddellijk in vrijheid doen stellen indien die rechter als voorzieningenrechter van oordeel is dat de toegangsweigering niet aan de maatregel van de bewaring ten grondslag kan worden gelegd.


Indien die rechter echter het verzoek afwijst en als grensbewaringsrechter het beroep tegen de maatregel van grensbewaring ongegrond verklaart dan scheiden zich de procedurele wegen en kan in hoger beroep de toegangsweigering niet gelijktijdig worden beoordeeld met de maatregel van grensbewaring. 


Anders dan in de zaak waarover de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State op 17 april 2013 oordeelde [ABRS, 17 april 2013, 201209288/1/V3] kan de grensbewaringsrechter het rechtsmiddel tegen de toegangsweigering ook niet gelijktijdig behandelen met het beroep tegen de grensbewaring en kan in hoger beroep de toegangsweigering niet worden betrokken bij de beoordeling van de maatregel van de grensbewaring. 


Wat nu. 


[Update. Vergelijk ABRS, 25 juni 2012, 201101892/1/V1]


Artikel 13 van de Schengengrenscode bevat de grondslag van de bevoegdheid tot weigering van de toegang. Artikel 13 wijst echter niet het bestuursorgaan aan dat die bevoegdheid in Nederland kan uitoefenen. Die aanwijzing moet in het nationale recht geschieden. Dat volgt uit artikel 13(2) van de Schengengrenscode. 


Uit de artikel 3, tweede en derde lid, artikel 48, eerste en tweede lid, artikel 77, eerste lid, en artikel 107a, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet, in samenhang bezien, volgt dat de minister verantwoordelijk is voor beslissingen betreffende de toegangsweigering van derdelanders krachtens de Schengengrenscode. 

De Minister is derhalve het bestuursorgaan dat in Nederland de bevoegdheid tot toegangsweigering kan uitoefenen. Dat betekent dat toegang kan worden geweigerd door dan wel namens de Minister en dat bezwaar openstaat in plaats van administratief beroep. 

Indien artikel 7:1 van de Awb buiten toepassing wordt gelaten- want in strijd met artikel 6 van het EU Handvest van de Grondrechten - staat tegen de toegangsweigering beroep beroep open dat gelijktijdig met een grensbewaringsberoep kan worden behandeld.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten