Bij de beoordeling van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die een asielzoekende vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoekende vreemdeling is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven.
Om de asielzoekende vreemdeling tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag te kunnen verrichten wordt het asielrelaas en de daarin gestelde feiten voor waar aangenomen indien de asielzoekende vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
Indien een van de in artikel 31 lid 2a Vw tot en met artikel 31 lid 2f Vw genoemde omstandigheden zich voordoet mogen in het asielrelaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen.Van van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
De rechter dient de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas terughoudend te toetsen.
Aldus standaardrechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.
De terughoudende toetsing lijkt niet te gelden voor de beoordeling van de vraag wat hoofdlijnen van een asielrelaas zijn en wat de relevante bijzonderheden ervan [ABRS, 23 mei 2008, 200705074/1]. Dat zat er al aan te komen [ABRS, 9 januari 2006, 200501667/1, JV 2006/190; ABRS, 23 januari 2004, 200306979/1, JV 2004/104].
Laten wij daarmee ons voordeel doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten