Op 4 april 2003 overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [200206882/1, JV 2003/219] dat (...) de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een herhaalde aanvraag, direct moet treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
Die toverformule is de Afdeling tot medio 2006 blijven hanteren.
Op [of omstreeks] 13 juli 2006 [ABRS, 13 juli 2006, 200506456/1, JV 2006/397] introduceerde de Afdeling met een verwijzing naar voornoemde uitspraak van 4 april 2003 een nieuwe toverformule. De Afdeling overwoog dat (...) indien na een eerdere afwijzende beslissing een naar inhoud en toetsingskader materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
De nieuwe toverformule lijkt een gevolg te zijn van ontwikkelingen in de rechtspraak ná 4 april 2003 over 'nieuwe' aanvragen na een afwijzende beschikking in de zin van artikel 4:6 Awb die dat niet bleken te zijn. Zie bijvoorbeeld ABRS, 31 oktober 2002, LJN AF2853 [zinledige verwijzing na eerdere afwijzende beschikking] en ABRS, 31 mei 2005, JV 2005/255, mn TS [asielaanvraag na terugkeer waaraan een nieuw feitencomplex ten grondslag lag dat een zelfstandig karakter had ten opzichte van de eerdere asielaanvraag].
Wanneer is sprake van een naar inhoud en toetsingskader materieel vergelijkbare beslissing?
Wel in het geval van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd na afwijzing [ABRS, 31 augustus 2006, 200603935/1, MigratieWeb ve06001301; ABRS, 14 maart 2007, 200608993/1, MigratieWeb ve07000756, LJN BA3410; ABRS, 6 juni 2007, 200701849/1, MigratieWeb ve07001113] of intrekking [ABRS, 10 mei 2007, 200609255/1, LJN BA5551] van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en in het geval van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd na terugkeer waaraan een nieuw feitencomplex ten grondslag ligt dat een zelfstandig karakter heeft ten opzichte van de eerdere asielaanvraag [ABRS, 20 december 2006, 200607242/1, LJN AZ5991, MigratieWeb ve07000067; ABRS, 27 april 2007, 200701212/1, LJN BA4658, MigratieWeb ve07000908].
Niet in het geval van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na een ambtshalve afwijzing van een materieel vergelijkbare verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd [ABRS, 16 mei 2007, 200701545/1, LJN BA5474].
Ook artikel 83 Vw lijkt thans te worden getoetst in het licht van de nieuwe artikel 4:6 Awb toverformule. Zie ABRS, 16 juli 2007, 200701304/1, MigratieWeb ve07001436 [rechtsoverweging 2.2.2] en ABRS, 22 november 2007, 200705487/1, JV 2008/39 mn TS, MigratieWeb ve08000002 [bekering in beroepsfase].
Eerder [op 3 augustus 2005 om precies te zijn] vroeg ik mij [in een sneu stukje gepubliceerd ergens op het wereldwijde web] naar aanleiding van de eerder genoemde uitspraak van 13 mei 2005 [JV 2005/255] af of ook in gevallen van 'refugee sur place' [in de enge zin] waarin aan de eerder genoemde voorwaarden van de Afdeling wordt voldaan sprake is van een asielaanvraag waarop artikel 4:6 Awb niet van toepassing is. Gelet op de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 november 2007 [200705487/1, JV 2008/39 mn TS] over artikel 83 Vw lijkt dat het geval te zijn.
Indien het nieuwe feitencomplex opkomt in de beroepsfase van een lopende procedure stuit het indienen van een nieuwe asielaanvraag op het bepaalde in artikel 30c Vw. Met het indienen van een nieuwe asielaanvraag lijkt te moeten worden op het onherroepelijk worden van de eerdere afwijzende beschikking.
Volgens mij heeft TS het niet bij het rechte eind in zijn noten bij ABRS, 31 mei 2005, JV 2005/255 en ABRS, 22 november 2007, 200705487/1, JV 2008/39.
1 opmerking:
Zie ook:
ABRS, 28 mei 2008, 200802254/1, LJN BD3194 (verzoek heroverweging; 3.4 lid 1 Vb & 3.4 lid 3 Vb zelfde feitencomplex, ander toetsingskader)
ABRS, 26 mei 2008, 200800351/1, LJN BD3183 (bekering in beroepsfase)
Een reactie posten