dinsdag 3 mei 2022

Conclusie AG Pikamäe XU en QP t Spanje 13-01-2022 ECLI:EU:C:2022:24 C‑451/19 en C‑532/19

Op 13 januari 2022 heeft AG Pikamäe geconcludeerd in de zaak XU en QP t Spanje. Op 5 mei 2022 wijst het EU Hof van Justitie arrest in de zaken. 


Waar gaat het over

In de zaak XU (C‑451/19) gaat over over de minderjarige derdelander die zoon is van een derdelander die huwelijkpartner is van een unieburger die nooit gebruik gemaakt heeft van zijn verkeersvrijheden. XU heeft een half-broer (zij delen een moeder) die eveens een unieburger is die nooit van zijn verkeersvrijheden gebruik heeft gemaakt. XU beoogt verblijf bij zijn stiefvader. Het ontbreken van voldoende middelen van bestaan staat aan de verlening van een (regulier) verblijfsrecht in de weg.

In de zaak QP ( C‑532/19) gaat over een meerderjarige derdelander die huwelijkpartner is van een unieburger die nooit gebruik gemaakt heeft van haar verkeersvrijheden. Uit het huwelijk van QP en zijn huwelijkspartner is een kind geboren dat eveens een unieburger is die nooit van verkeersvrijheden gebruik heeft gemaakt. QP heeft een soort van strafblad. Hij is twee keer veroordeeld wegens het rijden zonder rijbewijs en een keer vanwege rijden onder invloed. Het ontbreken van voldoende middelen van bestaan staat aan de verlening van een (regulier) verblijfsrecht in de weg.


Prejudiciële vragen 

  • Verzet artikel 20 VWEU zich tegen de eis dat een Spaanse burger die zijn recht van vrij verkeer niet heeft uitgeoefend, voldoet aan de voorwaarden van [...] als noodzakelijke voorwaarde voor het [...] verlenen van het verblijfsrecht aan een uit een derde land afkomstig minderjarig kind van zijn eveneens uit het derde land afkomstige echtgenote, indien de Spaanse burger, als niet aan die voorwaarden wordt voldaan, zich ten gevolge van de weigering om dat recht te verlenen gedwongen zou zien het grondgebied van de Unie in haar geheel te verlaten?  Een en ander gelet op het feit dat echtgenoten volgens artikel 68 van het Spaanse burgerlijk wetboek moeten samenwonen.
  • Staat artikel 20 VWEU er in elk geval aan in de weg dat de Spaanse Staat automatisch de [bovengenoemde] regeling toepast en een onderdaan van een derde land, namelijk het minderjarige kind van de eveneens uit het derde land afkomstige echtgenote van een burger van de Unie die nooit zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend (terwijl de echtgenoten daarnaast samen een minderjarig kind met de Spaanse nationaliteit hebben dat evenmin zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend), een verblijfsvergunning weigert op de enkele en uitsluitende grond dat de Unieburger niet voldoet aan de in dat artikel gestelde voorwaarden, zonder dat concreet en op individuele basis is nagegaan of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen die Unieburger en de derdelander bestaat dat de betrokken Unieburger bij weigering van het recht van verblijf aan de derdelander, om welke reden dan ook en gelet op de omstandigheden, niet kan worden gescheiden van het familielid dat van hem afhankelijk is, en zich gedwongen zou zien om het grondgebied van de Unie te verlaten, met name wanneer de Spaanse burger en zijn echtgenote die onderdaan van een derde land is samen een minderjarig kind met de Spaanse nationaliteit hebben dat zich, in navolging van zijn ouders, ook gedwongen zou kunnen zien het Spaanse grondgebied te verlaten? Een en ander gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaronder het arrest van 8 mei 2018, C-82/16, K.A. e.a./Belgische Staat?


Conclusie AG Pikamäe

A. Voorafgaande opmerkingen

AG Pikamäe bespreekt twee hoofdthema's. In het kader van het eerste hoofdthema stelt AG Pikamäe vast of een derdelander in omstandigheden als die XU en QP een afgeleid recht geniet op grond van artikel 20 VWEU. In het kader van het tweede hoofdthema gaat AG Pikamäe in op de eisen die in de rechtspraak van het Hof aan het onderzoek van een afhankelijkheidsverhouding worden gesteld.

B.  Eerste hoofdthema: komt aan derdelanders in de omstandigheden van de onderhavige zaken een afgeleid recht toe?

1.  Aspecten waarmee in het kader van deze analyse rekening moet worden gehouden

Uit ECLI:EU:C:2020:119 volgt dat niet kan worden uitgesloten dat artikel 20 VWEU zich verzet tegen de weigering van een verblijfsrecht aan een derdelander die familielid is van een unieburger enkel en alleen omdat die niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen.

Uit ECLI:EU:C:2020:119 volgt dat moet worden onderzocht of tussen deze unieburger en haar huwelijkspartner een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestond dat bij weigering van een afgeleid verblijfsrecht de unieburger gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten om bij haar huwelijkspartner te kunnen blijven en daarmee feitelijk te kunnen voorzien in het onderhoud van de van haar afhankelijke persoon.

De zaken van XU en QP vertonen overeenkomsten met die van de derdelander in ECLI:EU:C:2020:119 maar ook verschillen.  Een (aanzienlijk) verschil is dat in de zaken XU en QP ook sprake is van minderjarige unieburgers.

2.  Uiteenzetting van de huidige stand van de rechtspraak over het burgerschap van de Unie

a)  Rechtspraak over het afgeleid verblijfsrecht dat derdelanders ontlenen aan hun hoedanigheid van familielid van een Unieburger

Artikel 20 VWEU verleent aan een ieder die de nationaliteit van een lidstaat heeft de hoedanigheid van burger van de Unie, die de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten moet zijn. Het burgerschap van de Unie verleent iedere Unieburger (...)  een fundamenteel en persoonlijk recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten.

Artikel 20 VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat Unieburgers het effectieve genot van de belangrijkste aan hun status ontleende rechten wordt ontzegd.

In zeer bijzondere situaties moet een derdelander familielid van een unieburger die van verkeersvrijheden geen gebruik heeft gemaakt  een verblijfsrecht worden toegekend omdat aan het burgerschap van de unie elk nuttig effect zou worden ontnomen indien die unieburger ten gevolge van de weigering om een dergelijk verblijfsrecht toe te kennen genoodzaakt zou zijn het grondgebied van de unie als geheel te verlaten  waardoor hem het effectieve genot van de belangrijkste aan die status ontleende rechten zou worden ontzegd.

De weigering om aan een derdelander een verblijfsrecht toe te kennen kan  alleen afbreuk doen aan het nuttige effect van het burgerschap van de unie indien er tussen die derdelander en de unieburgereen zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat dit ertoe zou leiden dat de unieburger gedwongen is de betrokken derdelander te vergezellen en het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten. 

Een verblijfsrecht komt slechts aan de orde indien de derdelander familielid niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op andere gronden.

#Oeps. Indien van een zodanige afhankelijkheid sprake is dat een op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht moet worden verleend dat lijkt de betrokken derdelander ook te voldoen aan een verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM. Dat is ook nog eens een gunstiger verblijfsrecht omdat niet in geschil is dat daarmee rechten worden opgebouwd.

In de rechtspraak van het EU Hof van Justitie wordt onderscheid gemaakt tussen minderjarige en meerderjarige derdelanders familieleden van een unieburger.

b)  Rechtspraak over de afhankelijkheidsverhouding tussen de derdelander en de Unieburger wanneer een van de betrokkenen minderjarig is

Minderjarige kinderen zijn in hoge mate afhankelijk van de steun en de bescherming van de ouders. 

De gezinssituatie moet per geval worden beoordeeld. 

Relevant wie het gezag over het kind heeft en of de wettelijke, financiële of affectieve last van dat kind berust bij de ouder die een derdelander is. 

Relevant is ook (*) de leeftijd van het kind, (**) zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, (***) de mate waarin het een affectieve relatie heeft met zowel de ouder die unieburger is als de ouder die een derdelander is, alsmede (****) het risico dat het evenwicht van het kind zou worden verstoord indien het van deze laatste ouder werd gescheiden.

Samenwoning is ook relevant maar niet een noodzakelijke voorwaarde.

Het bestaan van een gezinsband is onvoldoende.

3.  Toepassing van de in de rechtspraak van het Hof ontwikkelde beginselen op de onderhavige zaken

a)  Gemeenschappelijke elementen van de in de rechtspraak behandelde zaken

Om te bepalen of XU en QP een verblijfsrecht kunnen ontlenen aan artikel 20 VWEU dient de gezinssituatie van elk van hen te worden onderzocht.

Omdat er minderjarige kinderen in het spel zijn acht AG Pikamäe de in het arrest KA ea t België geformuleerde beginselen van belang.  

b)  Belangrijkste element van de analyse: vaststelling van een afhankelijkheidsverhouding binnen het gezin

1)  Onderzoek van zaak C‑532/19 (QP)

Namens QP is aangevoerd dat de Spaanse samenwoningsverplichting voor huwelijkspartners  in de weg staat. Uit ECLI:EU:C:2020:119 volgt dat een beroep op een samenwoningsverplichting geen kans van slagen heeft.

#Oeps QP blijkt geen beroep te hebben gedaan op de omstandigheid dat zijn dochter een Spaanse unieburger is

Volgens AG Pikamäe moet het EU Hof van Justitie  om een nuttig antwoord te kunnen geven bij de beantwoording van de prejudiciële vragen betrekken dat QP een dochter heeft die unieburger is.

AG Pikamäe verwijst naar (ondermeer) eerder genoemde rechtspraak van het EU Hof van Justeitie en het eminente belang dat het EU Hof van Justitie hecht aan het recht op een gezinsleven en (hogere) belangen van  kinderen.

Openbare orde kwesties kunnen in de weg staan aan een op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht. Ook in het geval van openbare orde kwesties moet een concrete beoordeling worden gemaakt van alle relevante omstandigheden. Indien sprake is  van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast kan een op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht worden onthouden.

AG Pikamäe vraagt zich af of in het geval van QP diens strafblad aan verlening van een op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht in de weg kan staan.

2)  Onderzoek van zaak C‑451/19 (XU)

AG Pikamäe acht het zinvol om eerst te onderzoeken of XU   voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn gelet op de subsidiaire toepassing van een oip artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht (zie hierboven).

De moeder van XU lijkt volgens AG Pikamäe te kunnen aangemerkt als gezinshereniger in de zin van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De omstandigheid dat de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is op gezinsleden van unieburgers doet daar volgens AG Pikamäe niet aan af [AG Pikamäe bespreekt Dereci ea t Oostenrijk en O ea t Finland].  

Het EU Hof van Justitie zou volgens AG Pikamäe de aandacht van de verwijzende rechter moeten vestigen op het eventuele recht op gezinshereniging van XU met zijn moeder Op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn.

Indien XU aan de Gezisnherenigingsrichtlijn geen rechten kan ontlenen moet worden onderzocht of hij aan artikel 20 VWEU een verblijfsrecht kan ontlenen.

Volgens AG Pikamäe is niet XU de 'relevante' derdelander maar de moeder van XU die niet alleen de moeder is van de minderjarige van haar afhankelijke XU maar ook de moeder van een van haar afhankelijke minderjarige unieburger. De moeder van XU heeft echter een verblijfsrecht.

Als de huwelijkspartner van de moeder van XU en hun zoon gedwongen zouden zijn om de moeder van XU en XU te volgen om de eenheid van het gezin in stand te houden dan verliezen de huwelijkspartner van de moeder van XU en hun zoon het effectieve genot van hun rechten als unieburgers. Zij verliezen volgens AG Pikamäe ook het effectieve genot [althans de unieburger zoon]  indien alleen XU en zijn moeder gedwongen zouden worden terug te keren naar hun land van herkomst althans indien sprake is van de vereiste afhankelijkheidsverhouding.

Kan het effectieve genot van rechten van unieburgers ook verloren gaan indien zij niet het grondgebied van de unie verlaten?

Volgens AG Pikamäe is artikel 20 VWEU ook in een geval als dat van XU en zijn specifieke omstandigheden relevant.

4.  Samenvatting van de analyse van het eerste hoofdthema

[...]

C. Tweede hoofdthema: welke eisen stelt de rechtspraak aan het onderzoek naar het bestaan van een afhankelijkheidsverhouding?

1.  Onverenigbaarheid van de Spaanse administratieve praktijk met de door het Hof ontwikkelde benadering

[...]

2.  Samenvatting van de analyse van het tweede hoofdthema

[...]

D. Conclusie

  • Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat het recht op verblijf weigert aan een derdelander die een familielid is van een volwassen Unieburger die onderdaan van deze lidstaat is en nooit zijn recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend, op de enkele grond dat deze Unieburger niet over voldoende financiële middelen voor de leden van zijn gezin beschikt om te voorkomen dat zij ten laste van het nationale socialebijstandsstelsel komen wanneer binnen het gezin een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen die derdelander en een burger van de Unie, en met name een minderjarige burger van de Unie, bestaat dat indien het verblijfsrecht aan de derdelander werd geweigerd, de afhankelijke Unieburger gedwongen zou zijn om het grondgebied van de Europese Unie als geheel te verlaten, waardoor hem het effectieve genot van de belangrijkste met het Unieburgerschap verbonden rechten zou worden ontzegd.
  • Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat de enkele omstandigheid dat de meerderjarige onderdaan van een lidstaat die nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, en zijn meerderjarige huwelijkspartner die onderdaan is van een derde land, verplicht zijn samen te wonen op grond van de verplichtingen die uit het huwelijk voortvloeien volgens het recht van de lidstaat waarvan de burger van de Europese Unie onderdaan is, niet volstaat om van een zodanige afhankelijkheidsverhouding te kunnen spreken dat dit de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht krachtens deze bepaling wettigt.


Overige rechtspraak EU Hof van Justitie

  • Zambrano t België 08-03-2011 ECLI:EU:C:2011:124 C-34/09
    • Burgerschap van Unie - Artikel 20 VWEU - Toekenning van verblijfsrecht op grond van Unierecht aan minderjarig kind op grondgebied van lidstaat waarvan dit kind nationaliteit heeft ongeacht eerdere uitoefening van zijn recht op vrij verkeer op grondgebied van lidstaten - Toekenning, in dezelfde omstandigheden, van afgeleid verblijfsrecht aan bloedverwant in opgaande lijn, staatsburger van derde staat, die minderjarig kind ten laste heeft - Gevolgen van verblijfsrecht van minderjarig kind voor voorwaarden inzake arbeidsrecht waaraan moet worden voldaan door bloedverwant in opgaande lijn van deze minderjarige, staatsburger van derde staat.
    • Verklaring voor recht
      • Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat aan een staatsburger van een derde staat, die zijn kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, ten laste heeft, het recht van verblijf ontzegt in de lidstaat waar deze kinderen verblijven en waarvan zij de nationaliteit bezitten, en hem bovendien een arbeidsvergunning weigert, aangezien dergelijke beslissingen de betrokken kinderen het effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie ontleende rechten ontzeggen.
    • Overige overwegingen
  • Alfredo Rendón Marín t Spanje 13-09-2016 ECLI:EU:C:2016:675 C-165/14
    • Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikelen 20 en 21 VWEU – Richtlijn 2004/38/EG – Verblijfsrecht in een lidstaat van een derdelander met een strafblad – Ouder die als enige de zorg heeft voor twee minderjarige kinderen die Unieburger zijn – Eerste kind met de nationaliteit van de woonlidstaat – Tweede kind met de nationaliteit van een andere lidstaat – Nationale wettelijke regeling die uitsluit dat aan die bloedverwant in opgaande lijn een verblijfstitel wordt verleend, wegens diens strafblad – Weigering van verblijf die ertoe kan leiden dat de kinderen het grondgebied van de Unie moeten verlaten.
    • Verklaring voor recht
      • Artikel 21 VWEU en richtlijn 2004/38/EG (...) moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die gebiedt dat automatisch wordt geweigerd een verblijfsvergunning te verlenen aan een derdelander die ouder is van een minderjarig kind dat Unieburger is en onderdaan van een andere lidstaat dan de gastlidstaat en dat te zijnen laste is en met hem in de gastlidstaat woont, louter wegens het strafblad van deze derdelander.
      • Artikel 20 VWEU moet in die zin worden uitgelegd dat het zich verzet tegen diezelfde nationale regeling die gebiedt dat automatisch wordt geweigerd een verblijfsvergunning te verlenen aan een derdelander, ouder van minderjarige kinderen die Unieburger zijn en voor wie alleen hij de zorg heeft, louter wegens het strafblad van deze derdelander, wanneer die weigering tot gevolg heeft dat deze kinderen genoopt worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
    • Overige overwegingen
      • In deze context moet worden vastgesteld dat de weigering om een verblijfsrecht te verlenen is gebaseerd op het bestaan van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde of de openbare veiligheid, gelet op de strafbare feiten die zijn gepleegd door de derdelander die als enige zorg draagt voor kinderen die Unieburgers zijn, zodat een dergelijke weigering in overeenstemming zou zijn met het Unierecht. [Mogelijkheid om beperkingen te stellen op een uit artikel 20 VWEU voortvloeiend afgeleid verblijfsrecht, 84]
  • Chavez-Vilchez ea t Nederland 10-05-2017  ECLI:EU:C:2017:354 C-133/15
    • Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Unie – Artikel 20 VWEU – Verblijfsrecht in een lidstaat als voorwaarde voor toegang tot een bijstandsuitkering en kinderbijslag – Derdelander die de daadwerkelijke dagelijkse zorg heeft voor zijn minderjarig kind dat staatsburger van die lidstaat is – Verplichting voor de derdelander om aan te tonen dat de andere ouder, staatsburger van die lidstaat, niet voor het kind kan zorgen – Weigering van verblijf waardoor het kind genoopt kan zijn het grondgebied van de lidstaat of zelfs het grondgebied van de Unie te verlaten
    • Verklaring voor recht
      • Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat, voor de beoordeling of een kind, burger van de Europese Unie, genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten en hem dus het effectieve genot van de essentie van de rechten die dat artikel hem verleent zal worden ontzegd indien aan zijn ouder, onderdaan van een derde land, een verblijfsrecht in de betrokken lidstaat werd geweigerd, de omstandigheid dat de andere ouder, burger van de Unie, daadwerkelijk alleen de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, een gegeven vormt dat relevant is, maar dat niet volstaat om te kunnen vaststellen dat er tussen de ouder die onderdaan van een derde land is en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind in geval van een dergelijke weigering het grondgebied van de Unie zou moeten verlaten. Om tot een dergelijke vaststelling te komen moeten, in het hogere belang van het kind, alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie zowel met de ouder die burger van de Unie is als met de ouder die onderdaan van een derde land is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.
      • Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een lidstaat aan het verblijfsrecht op zijn grondgebied van een onderdaan van een derde land, ouder van een minderjarig kind dat de nationaliteit van die lidstaat heeft, voor wie hij dagelijks daadwerkelijk zorgt, de verplichting verbindt dat die onderdaan de gegevens verschaft die aantonen dat het kind bij een weigering om een verblijfsrecht toe te kennen aan de ouder die onderdaan van een derde land is, het effectieve genot van de essentie van de aan de status van burger van de Unie ontleende rechten zou worden ontzegd doordat het genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten. Het is echter aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat om aan de hand van de door de onderdaan van een derde land verschafte gegevens het nodige onderzoek te doen teneinde, gelet op alle omstandigheden van het geval, te kunnen beoordelen of een weigering dergelijke gevolgen zou hebben.
    • Overige overwegingen
      • In dit verband zij in herinnering gebracht dat het Hof het in het arrest van 6 december 2012, O e.a. (C‑356/11 en C‑357/11, EU:C:2012:776, punten 51 en 56) voor de bepaling of de weigering om een verblijfsrecht toe te kennen aan de ouder, onderdaan van een derde land, van een kind, burger van de Unie, voor dat kind zou meebrengen dat het de voornaamste aan zijn status verbonden rechten niet kan uitoefenen, relevant heeft geacht wie het gezag over het kind heeft en of de wettelijke, financiële of affectieve last van dat kind berust bij de ouder die onderdaan van een derde land is.[68]
      • In het onderhavige geval moet, voor de beoordeling van het risico dat het betrokken kind, burger van de Unie, genoopt zal zijn het grondgebied van de Unie te verlaten en hem dus het effectieve genot van de essentie van de rechten die artikel 20 VWEU hem verleent, zal worden ontzegd indien aan zijn ouder, onderdaan van een derde land, een verblijfsrecht in de betrokken lidstaat werd geweigerd, voor elk van de hoofdgedingen worden bepaald welke ouder de daadwerkelijke zorg over het kind heeft en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land. In het kader van die beoordeling dienen de bevoegde autoriteiten rekening te houden met het recht op eerbiediging van het gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarbij dat artikel moet worden gelezen in samenhang met de verplichting tot inachtneming van het in artikel 24, lid 2, van dat Handvest erkende hogere belang van het kind. [70]
      • Voor die beoordeling vormt de omstandigheid dat de andere ouder, burger van de Unie, daadwerkelijk alleen de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, een gegeven dat relevant is, maar dat op zich niet volstaat om te kunnen vaststellen dat er tussen de ouder die onderdaan van een derde land is en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten indien aan die onderdaan van een derde land een verblijfsrecht werd geweigerd. Om tot een dergelijke vaststelling te komen moeten immers, in het hogere belang van het kind, alle betrokken omstandigheden in de beschouwing worden betrokken, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie zowel met de ouder die burger van de Unie is als met de ouder die onderdaan van een derde land is, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden. [71]
  • KA t België 08-05-2018 ECLI:EU:C:2018:308 C-82/16
    • Prejudiciële verwijzing – Grenscontroles, asiel en immigratie – Artikel 20 VWEU – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 7 en 24 – Richtlijn 2008/115/EG – Artikelen 5 en 11 – Derdelander tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd – Verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging met een burger van de Europese Unie die zijn recht van vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend – Weigering de aanvraag te behandelen.
    • Verklaring voor recht
      • Richtlijn 2008/115/EG (...), met name de artikelen 5 en 11 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een praktijk van een lidstaat die inhoudt dat hij een verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging die op zijn grondgebied is ingediend door een derdelander, familielid van een Unieburger die de nationaliteit van die lidstaat bezit en zijn recht op vrij verkeer nooit heeft uitgeoefend, niet in aanmerking neemt op de enkele grond dat deze derdelander de toegang tot dat grondgebied is verboden.
      • Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat:
        • het zich verzet tegen een praktijk van een lidstaat die inhoudt dat een dergelijke aanvraag niet in aanmerking wordt genomen op die enkele grond, zonder dat is onderzocht of er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen die Unieburger en genoemde derdelander dat de weigering om aan laatstgenoemde een afgeleid verblijfsrecht toe te kennen tot gevolg zou hebben dat de betrokken Unieburger feitelijk gedwongen is het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten, zodat hem het effectieve genot van de voornaamste aan zijn status ontleende rechten wordt ontzegd;
        • wanneer de burger van de Unie meerderjarig is, het alleen in uitzonderlijke gevallen – waarin de betrokkene, gelet op alle relevante omstandigheden, op geen enkele wijze kan worden gescheiden van het familielid van wie hij afhankelijk is – voorstelbaar is dat er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze kan rechtvaardigen dat aan de betrokken derdelander op grond van die bepaling een afgeleid verblijfsrecht wordt toegekend;
        • wanneer de burger van de Unie minderjarig is, bij de beoordeling of van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding sprake is, in het belang van het kind rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, met name de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate waarin het een affectieve relatie met elk van zijn ouders heeft en het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het werd gescheiden van de ouder die onderdaan van een derde land is. Voor de vaststelling dat van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding sprake is, is het niet voldoende dat er met deze onderdaan een gezinsband bestaat, of dat nu een biologische dan wel juridische is, noch is het daarvoor noodzakelijk dat het kind samenwoont met die onderdaan;
        • het niet van belang is dat de afhankelijkheidsverhouding waarop de derdelander zich ter ondersteuning van zijn verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging beroept, is ontstaan nadat ten aanzien van hem een inreisverbod was vastgesteld;
        • het niet van belang is dat het tegen de derdelander uitgevaardigde inreisverbod definitief was geworden op het moment waarop de derdelander zijn verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging indiende, en
        • het niet van belang is dat het inreisverbod dat is uitgevaardigd tegen de derdelander die een verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging heeft ingediend, is gerechtvaardigd door het niet voldoen aan een terugkeerverplichting. Wanneer redenen van openbare orde de rechtvaardigingsgrond voor een dergelijke beslissing waren, kunnen deze er alleen toe leiden dat die derdelander een afgeleid verblijfsrecht op grond van dat artikel wordt ontzegd, wanneer uit een concrete beoordeling van alle omstandigheden van het geval in het licht van het evenredigheidsbeginsel, het belang van het eventuele kind of de eventuele kinderen en de grondrechten blijkt dat de betrokkene een werkelijk, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt.
      • Artikel 5 van richtlijn 2008/115 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale praktijk op grond waarvan ten aanzien van een derdelander tegen wie reeds een terugkeerbesluit met een daaraan gekoppeld inreisverbod is uitgevaardigd dat nog geldig is, een terugkeerbesluit wordt vastgesteld zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met de aspecten van zijn gezins- en familieleven, waaronder met name het belang van zijn minderjarige kind, die zijn vermeld in een verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging die na de vaststelling van een dergelijk inreisverbod is ingediend, behalve wanneer de betrokkene die aspecten reeds eerder had kunnen aanvoeren.
    • Overige overwegingen
      • Wat de hoofdzaken betreft (...) moet om te beginnen worden onderstreept dat volwassenen – anders dan minderjarigen, a fortiori wanneer dat kinderen van jonge leeftijd zijn (...) in beginsel in staat zijn om onafhankelijk van hun familieleden een leven te leiden. Het is dan ook slechts in uitzonderlijke gevallen voorstelbaar dat wordt erkend dat er tussen twee volwassenen die behoren tot een en dezelfde familie, een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU doet ontstaan, namelijk in gevallen waarin de betrokkene, gelet op alle relevante omstandigheden, op geen enkele wijze kan worden gescheiden van het familielid van wie hij afhankelijk is. [65]
      • Wat de in de hoofdzaken (...)  betreft, zij eraan herinnerd dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat voor de bepaling of de weigering om een afgeleid verblijfsrecht toe te kennen aan een derdelander die de ouder is van een kind dat Unieburger is, voor dit kind zou meebrengen dat het de voornaamste aan zijn status verbonden rechten niet kan uitoefenen doordat het feitelijk is gedwongen zijn ouder te vergezellen en dus het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten, het relevant is wie het gezag over het kind heeft en of de wettelijke, financiële of affectieve last van dat kind berust bij de ouder die een derdelander is (zie in die zin arrest van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez e.a., C‑133/15, EU:C:2017:354, punt 68en aldaar aangehaalde rechtspraak).  [70]
      • De omstandigheid dat de andere ouder, wanneer deze een Unieburger is, echt in staat – en bereid – is om de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind alleen te dragen, vormt een gegeven dat relevant is, maar op zichzelf niet volstaat om te kunnen vaststellen dat er tussen de ouder die een derdelander is en het kind geen sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind genoopt zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten indien aan die derdelander een verblijfsrecht werd geweigerd. Om tot een dergelijke vaststelling te komen moeten immers, in het hogere belang van het kind, alle omstandigheden van het geval in de beschouwing worden betrokken, met name de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate waarin het een affectieve relatie heeft zowel met de ouder die Unieburger is als met de ouder die een derdelander is, alsmede het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder werd gescheiden (arrest van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez e.a., C‑133/15, EU:C:2017:354, punt 71) [72]
  • Subdelegación del Gobierno en Ciudad Real tegen RH (Spanje) 07-02-2020 ECLI:EU:C:2020:119 C-836/18
    • Prejudiciële verwijzing – Artikel 20 VWEU – Burgerschap van de Europese Unie – Burger van de Unie die nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer – Aanvraag voor een tijdelijke verblijfskaart voor de echtgenoot die onderdaan van een derde land is – Afwijzing – Verplichting om in de behoeften van de echtgenoot te voorzien – Onvoldoende bestaansmiddelen van de Unieburger – Samenwoonverplichting van de echtgenoten – Nationale wettelijke regeling en praktijk – Effectief genot van de belangrijkste aan de Unieburgers toegekende rechten – Verlies daarvan
    • Verklaring voor recht
      • Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een lidstaat een verzoek om gezinshereniging, wanneer het wordt ingediend door de echtgenoot-derdelander van een Unieburger die de nationaliteit van die lidstaat bezit en nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, afwijst op de enkele grond dat de Unieburger voor zichzelf en zijn echtgenoot niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij ten laste komen van het nationale socialebijstandsstelsel, zonder dat is onderzocht of tussen beiden een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat bij weigering van een afgeleid verblijfsrecht aan de echtgenoot, de Unieburger gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten en aldus het effectieve genot zou verliezen van de belangrijkste rechten die hij aan zijn status ontleent.
      • Artikel 20 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat er van een afhankelijkheidsverhouding die grond oplevert voor de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht op basis van dit artikel, niet reeds sprake is op de enkele grond dat de onderdaan van een lidstaat, die meerderjarig is en nooit gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer, en zijn echtgenoot, die meerderjarig en derdelander is, gehouden zijn om samen te leven krachtens de verplichtingen die uit het huwelijk voortvloeien overeenkomstig het recht van de lidstaat waarvan de Unieburger onderdaan is.
    • Overige overwegingen
      • De weigering om aan een derdelander een verblijfsrecht toe te kennen kan echter alleen afbreuk doen aan het nuttige effect van het burgerschap van de Unie indien er tussen die derdelander en de Unieburger, die een lid is van zijn familie, een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze ertoe zou leiden dat laatstgenoemde gedwongen is de betrokken derdelander te vergezellen en het grondgebied van de Unie als geheel te verlaten [arrest van 8 mei 2018, K.A. e.a. (Gezinshereniging in België), C‑82/16, EU:C:2018:308, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. [ov 40]
      • Hieruit volgt dat een derdelander alleen aanspraak kan maken op een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU indien zowel deze derdelander als de Unieburger, die een familielid is, gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten wanneer geen dergelijk verblijfsrecht wordt toegekend. Bijgevolg kan de toekenning van een dergelijk afgeleid verblijfsrecht slechts worden overwogen wanneer de derdelander die familielid van een Unieburger is, niet voldoet aan de voorwaarden om op grond van andere bepalingen – met name de nationale regels inzake gezinshereniging – een verblijfsrecht te krijgen in de lidstaat waarvan deze burger onderdaan is. [ov 41]


Digitale Luxemburgse Lunch op 6 mei 2022

Op vrijdag 6 mei 2022 staat het arrest van het EU Hof van Justitie in de zaak XU en QP t Spanje op het menu van een digitale Luxemburgse Lunch van 12:15 uur tot 13:15 uur. Belangstellenden  kunnen zich opgeven via dit formulier

Geen opmerkingen:

Een reactie posten