Op 16 april 2021 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] zich in een drietal uitspraken uitgelaten over een op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht in de zin van een arrest van het EU Hof van Justitie van 10 mei 2017 in de zaak Chavez-Vilchez ea t Nederland [EU HvJ Chavez-Vilchez t Nederland 10-05-2017 ECLI:EU:C:2017:354 C-133/15].
In de uitspraken gaat deAfdeling in op de vraag wanneer sprake is van een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding [ECLI:NL:RVS:2021:790], op de vraag of het arrest Chavez-Vilchez succesvol kan worden ingeroepen als de derdelander een verblijfsrecht in een andere lidstaat heeft [ECLI:NL:RVS:2021:789] en op de toepassing van het arrest Chavez-Vilchez bij andere gezinssamenstellingen [ECLI:NL:RVS:2021:788].
In de uitspraken overweegt de Afdeling dat uit rechtspraak van het EU Hof van Justitie volgt dat er zeer bijzondere situaties bestaan waarin aan derdelander die familielid is van een unieburger een verblijfsrecht moet worden toegekend omdat anders aan het unieburgerschap de nuttige werking zou worden ontnomen indien als gevolg van de weigering om een verblijfsrecht te verlenen de unieburger feitelijk verplicht is het grondgebied van de unie te verlaten en hem zo het effectieve genot van de essentie van de aan die status ontleende rechten worden ontzegd.
In de eerste uitspraak waarin de Afdeling ingaat op de vraag wanneer sprake is van een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding [ECLI:NL:RVS:2021:790] overweegt de Afdeling dat van zo'n zeer bijzondere situatie sprake is indien tussen een familielid dat derdelander is en een minderjarige unieburger een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat hiervoor is vereist dat het familielid dat derdelander meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht voor de minderjarige unieburger (en niet alleen omgang heeft met de minderjarige unieburger) [ABRS 15-07-2019 ECLI:NL:RVS:2019:2409 201808904/1/V1; ABRS 20-05-2020 ECLI:NL:RVS:2020:1235 201905719/1/V2; ABRS 28-07-2021 ECLI:NL:RVS:2021:1650 202003496/1/V1; ABRS 17-08-2021 ECLI:NL:RVS:2021:1821 202006012/1/V1; ABRS 24-08-2021 ECLI:NL:RVS:2021:1875 201907621/1/V2].
Uit de uitspraak van de Afdeling volgt dat de derdelander niet zou hebben aangetoond of aannemelijk gemaakt (*) dat hij is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige Nederlandse unieburger en (**) dat hij sinds de geboorte van de minderjarige Nederlandse unieburger in diens buurt heeft gewoond.
Uit de uitspraak van de Afdeling volgt verder dat de rechtbank terecht zou hebben overwogen dat (*) het brengen naar- en en het halen van school, (**) het aanwezig zijn bij rapportbesprekingen, ouderavonden en schoolreisjes, (***) het meegaan naar de tandarts en (****) het het brengen van de minderjarige Nederlandse unieburger naar kerkdiensten, sport en bijles geen zorg- en opvoedtaken zijn waarvoor de aanwezigheid van de derdelander in Nederland noodzakelijk is.
Uit de uitspraak van de Afdeling volgt voorts (*) dat uit overgelegde foto's niet zou kunnen worden afgeleid dat de er meer dan marginale zorg- en opvoedtaken worden verricht omdat foto's slechts momentopnamen zijn en (**) dat aan verklaringen van de moeder van de minderjarige Nederlandse moeder niet de waarde behoeft te worden gehecht gehecht die de derdelander er aan wenst te hechten omdat de verklaringen van de moeder niet objectief zouden zijn.
De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat tussen de derdelander en deminderjarige unieburger geen daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat en dat de unieburger bij het het onthouden van een verblijfsrecht aan de derdelander niet het risico loopt om feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de unie te verlaten.
馃槨馃槨馃槨
In de tweede uitspraak waarin de Afdeling ingaat op de vraag of het arrest Chavez-Vilchez succesvol kan worden ingeroepen als de derdelander een verblijfsrecht in een andere lidstaat heeft [ECLI:NL:RVS:2021:789] heeft de derdelander die familielid is van een minderjarige Nederlandse unieburger een duurzaam verblijfsrecht als familielid van [inmiddels overleden] unieburger in een andere lidstaat van de Europese Unie.
De omstandigheid dat het in 'Chavez' gevallen gaat om situaties waarin een unieburger feitelijk wordt verplicht om het grondgebied van niet alleen de lidstaat waarvan hij staatsburger is maar ook dat van de unie als geheel te verlaten betekent volgens de Afdeling dat de derdelander die familielid is van een unieburger geen aanspraak heeft op een op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht als hij zich met de unieburger naar een andere lidstaat kan begeven.
De Afdeling verwijst in dat verband naar arresten van het EU Hof van Justitie in de zaken Alokpa en Moudoulou [EU HvJ Adzo Domenyo Alokpa t Luxemburg 10-10-2013 ECLI:EU:C:2013:645 C‑86/12 punten 34 en 35] en Rend贸n Mar铆n [EU HvJ Alfredo Rend贸n Mar铆n t Spanje 13-09-2016 ECLI:EU:C:2016:675 C-165/14 punt 79].
In de zaak Alokpa en Moudoulou verwijst het EU Hof van Justitie naar een recht op verblijf dat Alokpa als moeder van Franse unieburgers in de lidstaat van herkomst van haar Franse kinderen zou kunnen hebben. Ook in de zaak Rend贸n Mar铆n verwijst het EU Hof van Justitie naar een recht op verblijf dat hij als vader van een Poolse unieburger in de lidstaat van herkomst van zijn Poolse kind zou kunnen hebben.
In een zaak waar de Afdeling in dit verband niet naar verwijst [Subdelegaci贸n del Gobierno en Ciudad Real tegen RH (Spanje) 07-02-2020 ECLI:EU:C:2020:119 C-836/18, punt 41] overweegt het EU Hof van Justitie op op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht slechts kan worden overwogen wanneer de derdelander die familielid is van een unieburger niet voldoet aan de voorwaarden om op grond van andere bepalingen – met name de nationale regels inzake gezinshereniging – een verblijfsrecht te krijgen in de lidstaat waarvan die unieburger onderdaan is.
Het is de vraag of een op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht eveneens is uitgesloten wanneer de derdelander die familielid is van een unieburger een verblijfsrecht heeft (of kan krijgen) in een andere lidstaat dan de lidstaat waarvan de unieburger onderdaan is. In dat verband is van belang IMHO [mijn stokpaardje] dat een minderjarige unieburger het recht zou moeten hebben om te integreren in zijn lidstaat van herkomst zodat hij [later] zijn verkeersvrijheden naar behoren uit kan oefenen.
De zaak waarover de Afdeling in de tweede uitspraak oordeelt lijkt overigens meer een 'Alokpa' zaak dan op een 'Chavez' zaak omdat de derdelander die familielid is van een minderjarige Nederlandse unieburger met die minderjarige Nederlandse unieburger in de lidstaat zou hebben verbleven waar die derdelander een een duurzaam verblijfsrecht als familielid van [inmiddels overleden] unieburger zou hebben.
馃憖馃憖馃憖
In de derde uitspraak waarin de Afdeling ingaat op de toepassing van het arrest Chavez-Vilchez bij andere gezinssamenstellingen [ECLI:NL:RVS:2021:788] is de derdelander voor een verblijf als au pair in een gastgezin naar Nederland gekomen alwaar hij een relatie is aangegaan met zijn referent en een rol is gaan spelen in het leven van de kinderen van referent.
De Afdeling overweegt dat de 'Chavez' rechtspraak van het EU Hof van Justitie niet uitsluitend van toepassing is als het gaat om ouders met minderjarige kinderen maar ook in andere familieverhoudingen zoals samengestelde gezinnen [ECLI:EU:C:2012:776] en volwassenen uit hetzelfde gezin [ECLI:EU:C:2018:308].
Dat baat de derdelander in de zaak waarover de Afdeling in derde uitspraak oordeelt niet omdat een zodanige afhankelijkheidsrelatie niet aannemelijk zou zijn gemaakt.
馃槨
In de eerste [ECLI:NL:RVS:2021:790, ov 4.3] en de tweede uitspraak [ECLI:NL:RVS:2021:789, ov 5.1] overweegt de Afdeling dat uit rechtspraak van het EU Hof van Justitie volgt dat een derdelander die een beroep doet op een op artikel 20 VWEU gebaseerd verblijfsrecht alle gegevens moet verschaffen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor toepassing van die bepaling is voldaan.
Dat volgt niet alleen uit het arrest Chavez-Vilchez [EU HvJ Chavez-Vilchez t Nederland 10-05-2017 ECLI:EU:C:2017:354 C-133/15 punt 75] waar de Afdeling naar verwijst maar ook uit het arrest van het EU Hof van Justitie in de zaak Subdelegaci贸n del Gobierno en Ciudad Real [Subdelegaci贸n del Gobierno en Ciudad Real tegen RH (Spanje) 07-02-2020 ECLI:EU:C:2020:119 C-836/18, punt 52 (verwezen wordt naar Chavez-Vilchez punt 75].
Geen opmerkingen:
Een reactie posten