Inleiding: par 1 t/m 2
Toepasselijke bepalingen: par 3 t/m 26
Internationaal recht: par 3 t/m 10
Unierecht: par 11 t/m 25
Hongaars recht: par 26
Hoofdgeding: par 27 t/m 34
Hoofdgeding en prejudiciele vragen: par 35 t/m 41
Beantwoording van de prejudiciële vraag: par 42 t/m 81
Opmerkingen vooraf: par 42 t/m 44
Tweede vraag: par 45 t/m 65
Eerste vraag: par 66 t/m 81
Kosten: par 82
Het EU Hof van Justitie [hierna: het Hof] heeft op 19 december 2012 arrest gewezen in zaken van drie uit UNRWA-vluchtelingenkampen afkomstige asielzoekende Palestijnen [EU HvJ, 19 december 2012, C‑364/11].
De Hongaarse rechter vraagt het Hof om uitleg van artikel 12 lid 1 onder a van de Kwalificatierichtlijn.
Artikel 12 lid 1 onder a van de Kwalificatierichtlijn ['Uitsluiting'] luidt als volgt
Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer:
hij onder artikel 1 D van het Verdrag van Genève valt, dat betrekking heeft op het genieten van bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen.
Is die bescherming of bijstand om welke reden ook opgehouden zonder dat de positie van de betrokkene definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de algemene vergadering van de Verenigde Naties, dan heeft de betrokkene op grond van dit feit recht op de voorzieningen uit hoofde van deze richtlijn;
Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag luidt als volgt:
Dit Verdrag is niet van toepassing op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen.
Wanneer deze bescherming of bijstand om welke reden ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zullen deze personen van rechtswege onder dit Verdrag vallen.
Niet in geschil is dat de UNRWA een ander orgaan of een andere instelling van de Verenigde Naties is in de hierboven genoemde zin. Evenmin in geschil is dat de positie van Palestijnen nog niet definitief is geregeld.
Volgens het Hof is er geen sprake van ophouden van bescherming of bijstand om welke reden dan ook in het geval van vrijwillig vertrek. Indien in het geval van vrijwillig vertrek wel sprake zou zijn van ophouden van bescherming of bijstand om welke reden dan ook wordt elk nuttig effect aan de uitsluitingsgrond ontnomen. Bovendien wordt afbreuk gedaan aan de doelstelling van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag om personen die bescherming en bijstand [kunnen blijven?] genieten van de toepassing van het Vluchtelingenverdrag uit te sluiten. De uitsluitingsgrond is volgens het Hof niet alleen van toepassing op personen die bescherming en bijstand genieten maar in beginsel ook op personen die bescherming en bijstand hebben genoten kort voor het indienen van een asielverzoek in een lidstaat.
Volgens het Hof is wel sprake is van ophouden of bescherming om welke reden dan ook (1) in het geval van opheffing van het orgaan of de instelling van de Verenigde Naties, (2) in het geval het voor dat orgaan of die instelling onmogelijk is om bescherming en bijstand te bieden en (3) in het geval van buiten de wil van een betrokken persoon liggende omstandigheden die hem dwingen te vertrekken.
Van buiten de wil van een persoon liggend omstandigheden die hem dwingen te vertrekken is sprake wanneer die persoon zich persoonlijk in een situatie van onveiligheid bevond en het voor het betrokken orgaan of de betrokken instelling onmogelijk was die persoon levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee dat orgaan of die instelling is belast. Er dient een individuele beoordeling plaats te vinden.
Vervolgens onderzoekt het Hof op welke voorzieningen van de Kwalificatierichtlijn een persoon wiens situatie nog niet definitief geregeld is een beroep kan doen indien bescherming of bijstand is opgehouden.
Het Hof legt artikel 12 lid 1 onder a, 2e volzin van de Kwalificatierichtlijn - 'op grond van dit feit' - uit in overeenstemming met artikel 1D 2e volzin van het Vluchtelingenverdrag - 'van rechtswege' - en concludeert dat het ophouden van bescherming of bijstand om welke reden dan ook niet slechts de mogelijkheid biedt om een verzoek om een vluchtelingenstatus in te dienen omdat iedere derdelander die mogelijkheid heeft.
Indien het ophouden van bescherming of bijstand slechts de mogelijkheid zou bieden om een verzoek om een vluchtelingenstatus in te dienen zou [bovendien?] het einde van de tweede volzin van artikel 12 lid 1 onder a van de Kwalificatierichtlijn zinledig zijn en geen nuttig effect hebben.
Uit de omstandigheid dat een persoon wiens situatie definitief geregeld is als vluchteling kan worden erkend leidt het Hof af dat het recht ipso facto op voorzieningen van de Kwalificatierichtlijn van een persoon wiens situatie nog niet definitief is geregeld een ruimere draagwijdte heeft dan die volgt uit de omstandigheid dat die persoon niet kan worden uitgesloten van de mogelijkheid om als vluchteling te worden erkend.
De persoon de ipso facto recht heeft op voorzieningen van de Kwalificatierichtlijn hoeft niet aan te tonen dat hij vervolging vreest maar moet wel een verzoek indienen om erkenning als vluchteling. Bij de beoordeling van dat verzoek moet de verantwoordelijke lidstaat onderzoeken of de bescherming en bijstand van de UNRWA is ingeroepen en of die bescherming en bijstand is opgehouden. Bovendien moet worden onderzocht of de betrokken persoon op andere gronden moet worden uitgesloten van de vluchtelingenstatus.
Tot zover.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten