Op 13 maart 2009 wordt X in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 21 augustus 2009 wordt de bewaring na een rechterlijke uitspraak opgeheven wegens onvoldoende voortvarend handelen. Op dezelfde dag wordt X aansluitend opnieuw in vreemdelingenbewaring gesteld. Het daartegen ingestelde beroep wordt op 10 september 2009 ongegrond verklaard. Op 15 september wordt hoger beroep ingesteld [hierna: hoger beroep 7141].
Op 8 september 2009 bepaalt de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State dat X bij wijze van voorziening niet mag worden uitgezet. X wacht een uitspraak op het beroep tegen de vreemdelingenbewaring van 21 augustus 2009 niet af en stelt op 9 september 2009 een vervolgberoep in.
Op 16 september 2009 wordt de bewaring opgeheven waarna X aansluitend opnieuw in vreemdelingenbewaring wordt gesteld op een andere grondslag. Het vervolgberoep wordt tevens opgevat als een beroep gericht tegen de vreemdelingenbewaring van 16 september 2009. Op 28 september verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen de voortzetting van de vreemdelingenbewaring ongegrond. Op 2 oktober 2009 verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen de vreemdelingenbewaring van 16 september 2009 ongegrond. Op 12 oktober 2009 wordt hoger beroep ingesteld gericht tegen beide uitspraken. De Afdeling vat het hoger beroep op als een hoger beroep gericht tegen de uitspraak van 28 september 2009 [hierna: hoger beroep 7808] en als een hoger beroep tegen de uitspraak van 2 oktober 2009 [hierna:hoger beroep 7811].
Op 28 oktober 2009 verklaart de Afdeling zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep 7808 gericht tegen de ongegrond verklaring van het beroep gericht tegen de voortzetting van de vreemdelingenbewaring [ABRS, 28 oktober 2009, 200907808/1 /V3]. Het appelverbod werpt kennelijk ook een drempel op om de toegang tot de rechter in eerste instantie ambtshalve te beoordelen. Voorwaarde immers voor het indienen van een vervolgberoep is de ongegrondverklaring van het beroep op grond van artikel 94 Vw. X heeft een vervolgberoep ingesteld toen van een uitspraak op het beroep tegen de vreemdelingenbewaring van 16 september 2009 nog geen sprake was [vergelijk: Rtb DH zp A'dam. 24 juli 2007, JV 2007/435, LJN: BB1332].
Op 21 oktober 2009 verklaart de Afdeling het hoger 7141 tegen de vreemdelingenbewaring van 21 augustus 2009 gegrond en ook het hoger beroep 7811 tegen de vreemdelingenbewaring van 16 september 2009 [ABRS, 21 oktober 2009, 200907141/1/V3 & 200907811/1/V3].
Op 9 maart 2009 overwoog de Afdeling dat een wijziging van de grondslag van een opgelegde vreemdelingenbewaring aangemerkt moet worden als een nieuw besluit in de zin van artikel 6:18 Awb dat in de plaats treedt van de daaraan voorafgaande vreemdelingenbewaring en dat een ['artikel 94'] beroep tegen die voorafgaande vreemdelingenbewaring gelet op het bepaalde in artikel 6:19 Awb geacht moet worden mede gericht te zijn tegen de vreemdelingenbewaring op de gewijzigde grondslag [ABRS, 9 maart 2009, 200808202/1 & 200808554/1].
Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009 lijkt te kunnen worden opgemaakt dat ook de wijziging van de grondslag van een voortgezette vreemdelingenbewaring aangemerkt moet worden als een nieuw besluit in de zin van artikel 6:18 Awb. Dat ligt niet zonder meer voor de hand omdat een oplegging van vreemdelingenbewaring niet eenzelfde besluit is als een voortzetting daarvan en een eerste ['artikel 94'] beroep niet eenzelfde beroep is als een ['artikel 96'] vervolgberoep.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten