zondag 21 december 2008

Artikel 15c DRi & herhaalde aanvragen

Indien na een eerdere asielaanvraag een nieuwe asielaanvraag wordt ingediend moeten de volgende vragen worden beantwoord [ABRS, 28 mei 2008, 200801656/1 ; ABRS, 28 mei 2008, 200802254/1]:
  1. Is het besluit op de nieuwe asielaanvraag een besluit van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit? Zo nee:
  2. Liggen aan de nieuwe aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag? Zo nee:
  3. Is er sprake van een relevante wijziging van het recht?

Worden alle vragen met nee worden beantwoord is er voor een rechterlijke toetsing van het besluit op de nieuwe aanvraag geen plaats.

De Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] beantwoordt de vraag of het besluit op de nieuwe asielaanvraag van een asielzoekende vreemdeling, die voor het eerst [na verstrijken van de implementatietermijn van de Definitierichtlijn] een beroep doet op artikel 15c DRi , van gelijke strekking is als het afwijzende besluit op een eerdere asielaanvraag ontkennend, impliciet [ABRS, 19 september 2008, 200706934/1; ABRS, 4 juni 2008, 200800966/1; ABRS, 16 mei 2008, 200702830/1; ABRS, 3 april 2008, 200701108/1 ] of expliciet [ABRS, 3 december 2008, 200801387/1; ABRS, 27 november 2008, 200802472/1; ABRS, 26 november 2008, 200801128/1; ABRS, 19 november 2008, 200700254/1; ABRS, 22 oktober 2008, 200706102/1; ABRS, 17 oktober 2008, 200701232/1 & 200701298/1 & 200704691/1 & 200705072/1 & 200801290; ABRS, 15 september 2008, 200802482/1; ABRS, 3 september 2008, 200706912/1].

Indien artikel 15c DRi een nieuwe grond is voor toelating die niet eerder bestond is het de vraag of een besluit op een nieuwe asielaanvraag waarin een beroep op artikel 15c DRi wordt gedaan een besluit is van gelijke strekking als het eerdere afwijzende besluit. Is een beroep op artikel 15c DRi dan niet gebaseerd op een nieuw feitencomplex dat een zelfstandig karakter heeft ten opzichte van de eerdere asielaanvraag? In dat geval is van een herhaalde aanvraag die met toepassing van artikel 4:6 Awb kan worden afgedaan geen sprake [ABRS, 31 oktober 2002 (zinledige verwijzing na eerdere afwijzende beschikking), LJN AF2853; ABRS, 31 mei 2005 (asielaanvraag na terugkeer land van herkomst: nieuw feitencomplex met zelfstandig karakter tov eerdere asielaanvraag), JV 2005/255, mn TS ; ABRS, 20 december 2006, 200607242/1 (asielaanvraag na terugkeer land van herkomst), LJN AZ5991, MigratieWeb ve07000067; ABRS, 27 april 2007, 200701212/1 (asielaanvraag na terugkeer land van herkomst), LJN BA4658, MigratieWeb ve07000908; ABRS 22 november 2007, 200705487/1 (bekering in de beroepsfase), JV 2008/39 mn TS, MigratieWeb ve08000002; ABRS, 26 mei 2008, 200800351/1 (bekering in beroepsfase), LJN BD3183].

Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden, voor zover van belang voor deze blogpost, feiten of omstandigheden begrepen die niet vóór het eerdere afwijzende besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31 lid 1 Vw, behoorden te worden aangevoerd [onder meer: ABRS, 6 maart 2008, 200706839/1]. Artikel 31 lid 1 Vw bepaalt dat een asielzoekende vreemdeling omstandigheden aannemelijk moet maken die een rechtsgrond voor verlening vormen.

Indien artikel 15c DRi ten tijde van de eerdere asielaanvraag nog geen rechtsgrond voor verlening vormde dan behoorden feiten en omstandigheden ter onderbouwing van een beroep op artikel 15c DRI toentertijd niet te worden aangevoerd. Feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd aan het beroep op artikel 15c DRi bij de nieuwe aanvraag moeten daarom worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

Overigens valt een asielzoekende vreemdeling onder de reikwijdte van artikel 15c DRi indien zich in het land van herkomst ten tijde van het afwijzende besluit een binnenlands gewapend conflict voordoet [ABRS, 20 juli 2007, 200608939/1; ABRS, 3 april 2008, 200701108/1, LJN BC8681]. Indien het bestaan van binnenlands gewapend conflict, dat wil zeggen aanhoudende en samenhangende militaire operaties, ten tijde van het afwijzende besluit van belang is voor de beoordeling van de vraag of een asielzoekende vreemdeling valt onder de reikwijdte van artikel 15c DRi dan lijkt per definitie sprake te zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

Gelet op het bovenstaande zou aan de vraag of artikel 15c DRi voor een asielzoekende vreemdeling gewijzigd recht is niet meer moeten worden toegekomen. Het belang dat die asielzoekende vreemdeling daarbij heeft is dat hij niet een gewapend conflict hoeft aan te tonen maar 'slechts' aannemelijk te maken.

[Update 090305: Zie ABRS, 11 februari 2009, 200808185/1 (nogal kip/ei imho)]

Beroep op internationale bescherming & aanvang 48-uurstermijn

Indien een vormloos beroep op internationale bescherming geen [ingediend] asielverzoek is in de zin van artikel 2b PRi [Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005] dan lijkt er wel sprake te zijn van een onvolledig ingediende asielaanvraag.

Artikel 1:3 lid 3 Awb bepaalt dat een aanvraag een verzoek is om een besluit te nemen. Hoewel artikel 2b PRi niet geïmplementeerd is in artikel 1:3 lid 3 Awb moet er vooralsnog van worden uitgegaan dat een beroep op internationale bescherming in de zin van artikel 2b PRi een aanvraag is in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb.

Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] van 19 november 2008 volgt dat de omstandigheid dat een asielaanvraag niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend, niet met zich mee brengt dat van een aanvraag in de zin van artikel 1.3 lid 3 Awb geen sprake is [ABRS, 19 november 2008, 200708517/1].

Uit een uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2006 [ABRS, 19 mei 2006, 200601178/1, NAV 2006/26] volgt dat de vereiste dat de aanvraag in persoon wordt ingediend moet worden begrepen als vereiste dat ziet op de wijze van indiening een asielaanvraag. Uit de omstandigheid dat de grondslag voor artikel 3.108 Vb te vinden is in artikel 37a Vw volgt dat de voorschriften van artikel 3.108 Vb en de op artikel 3.108 Vb gebaseerde bepalingen eveneens zien op de wijze van indiening van een asielaanvraag.

Een onvolledig ingediende asielaanvraag kan voor de Staatssecretaris van Justitie aanleiding kunnen zijn om toepassing te geven aan artikel 4:15 Awb. Indien van die mogelijkheid niet gebruik wordt gemaakt wordt een beslissing op de asielaanvraag veelal niet binnen de 48-uurstermijn genomen.

dinsdag 16 december 2008

Artikel 15c DRi: omvang bescherming & (on)geloofwaardigheid asielrelaas

Op 3 december 2008 [ABRS, 3 december 2008, 200805013/1 ] heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling] een (nieuwe) poging van de Staatssecretaris van Justitie om de Afdeling ervan te overtuigen dat artikel 15c DRi geen ruimere bescherming biedt dat de b-grond van artikel 29 lid 1 Vw gepeekt.

Dat de Afdeling aan het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie over artikel 15c DRi vooralsnog voorbijgaat kan ook worden opgemaakt uit zaken van appellerende vreemdelingen (teveel om hier op te noemen) waarin een beroep op 15c DRi wordt gepasseerd omdat het binnenlands gewapend conflict niet is onderbouwd, aannemelijk gemaakt (1e aanvraag) of aangetoond (herhaalde aanvraag) en/of uit zaken van appellerende vreemdelingen waaruit kan worden opgemaakt dat voor een geslaagd beroep op artikel 15c DRi de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet relevant is [ABRS, 3 december 2003, 200803237/1; ABRS, 26 november 2008, 200801128/1].

Zolang een beroep op artikel 15c DRi in de ruime zin nog openstaat zal imho wel harder moeten worden gewerkt aan de onderbouwing van het binnenlands gewapend conflict.

ABRS 5 december 2008 200807608/1: Aanwijzing uitbreiding identificatieplicht

Sinds op 1 januari 2005 de Wet op de Uitgebreide Identificatieplicht in werking is getreden is de politie bevoegd om ook ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en de hulpverleningstaak inzage in een identiteitsbewijs te vorderen.

In de memorie van toelichting [29218 nr 3 MvT] bij het wetsvoorstel staat dat de uitgebreide identificatieplicht geen aanvullende bevoegdheid geeft ten opzichte van het vreemdelingentoezicht en dat in een proces-verbaal van staandehouding moet worden opgenomen in welk kader controle heeft plaatsgevonden, onder welke omstandigheden betrokkene is aangetroffen en onder welke omstandigheden de staandehouding heeft plaatsgevonden.

Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 5 december 2008 [ABRS, 5 december 2008, 200807608/1] lijkt te kunnen worden opgemaakt dat de bevoegdheid om ten behoeve van de openbare orde inzage in een identiteitsbewijs te vorderen moet worden getoetst aan de Aanwijzing uitbreiding identificatieplicht (2004A016) van het College van procureurs-generaal van 7 december 2004 [Stc 2004/247].

In uitspraken van 15 juni 2007 [ABRS, 15 juni 2007, 200703683/1] en 17 december 2007 [ABRS, 17 december 2007, 200708080/1] werd het beroep van appellerende vreemdelingen op die Aanwijzing nog gepeekt.

zondag 7 december 2008

ABRS 19 november 2008 200802818/1&3: Artikel 8:45 Awb

Sinds 1 januari 2008 heeft de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] maar liefst 6 verzoeken om een voorlopige voorziening (uitzettingsverbod) van asielzoekende vreemdelingen toegewezen. In 4 bodemzaken is het hoger beroep inmiddels gepeekt, in de andere 2 bodemzaken wordt daar nog op gewacht.

In een van voornoemde 4 bodemzaken is aan het peken een verzoek door de Afdeling om onderliggende stukken van een individueel ambtsbericht vooraf gegaan [ABRS, 19 november 2008, 200802818/1 (bodem), 200802818/3 (vovo)].

Het gaat in die zaak om asielzoekende vreemdelingen uit Colombia die (overheids)documenten hadden overgelegd die volgens een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken vals bevonden waren. In beroep waren wederom (overheids)documenten overgelegd die de authenticiteit van de vals bevonden documenten bevestigden.

De zaak lijkt op die waarover de Afdeling op 1 oktober 2008 oordeelde [ABRS, 1 oktober 2008, 200801087/1; zie ook hier] maar verschilt daarvan in die zin dat de (overheids)documenten overgelegd ter staving van de authenticiteit van vals bevonden (overheids)documenten niet van een apostille of iets dergelijks waren voorzien, ook niet in hoger beroep. In zo'n geval is er kennelijk geen sprake van aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van een individueel ambtsbericht.

Uit uitspraken van de Afdeling van 13 november 2003 [ABRS, 13 november 2003, 200303907/1, JV 2004/22] en 13 maart 2007 [ABRS, 13 maart 2007, 200607845/1, LJN BA1217] kan worden opgemaakt dat indien concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van een individueel ambtsbericht ontbreken de rechterlijke toetsing van dat individuele ambtsbericht in beginsel beperkt is tot de vraag of het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, onder aanduiding van - voorzover mogelijk en verantwoord - de bronnen waaraan die informatie is ontleend [anders: ABRS, 16 januari 2004, 200305368/1, JV 2004/83; ABRS, 29 januari 2004, 200306578/1, JV 2004/133].

Zou het kunnen zijn dat het verzoek om een voorlopige voorziening werd toegewezen omdat de rechtbank nagelaten had het individuele ambtsbericht te toetsen op de door de Afdeling voorgeschreven wijze?

[Update 090318: Vergelijk ABRS, 26 februari 2009, 200900543/2/V1]

Procedurerichtlijn & AC-criterium

Uit artikel 23 van de Procedurerichtlijn lijkt te kunnen worden opgemaakt dat voor de toepassing van de AC procedure een inhoudelijk criterium dient te worden gehanteerd. Verwezen wordt naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 23 PRi.

Het vierde lid van artikel 23 van het voorstel voor de Procedurerichtlijn, dat inhoudelijk criteria bevat voor de toepassing van een versnelde asielprocedure, is toegevoegd op 11 september 2003 [& correctie], op de eerst volgende gelegenheid na invoering van het derde lid van artikel 23 van het voorstel voor de Procedurerichtlijn op 31 juli 2003 en een week na een Iers voorstel daartoe.

In hun voorstel verwijzen de Ieren naar een ‘London Resolution’ van EU lidstaten van 30 november 1992 over kennelijk ongegronde asielaanvragen. De Ieren benadrukken bovendien in hun voorstel het belang van heldere toepassingscriteria.

Gelet op de geschiedenis van de totstandkoming lijkt artikel 23 lid 4 PRi betekenis te hebben naast artikel 23 lid 3 PRi.

ABRS 19 november 2008 200708517/1: Asielaanvraag per fax & de 48-uurstermijn

In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] van 19 november 2008 [ABRS, 19 november 2008, 200708517/1] overweegt de Afdeling met een verwijzing naar uitspraken van 16 februari 2004 en 19 mei 2006 [ABRS, 16 februari 2004, 200308695/1, JV 2002/225; ABRS, 19 mei 2006, 200601178/1, NAV 2006/26)] dat een door een gemachtigde van een asielzoekende vreemdeling per fax ingediend asielaanvraagformulier de 48-uurstermijn van de AC-procedure doet aanvangen. Dat zo'n faxaanvraag niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend brengt volgens de Afdeling niet mee dat er van een aanvraag in de zin van artikel 1.3 lid 3 Awb geen sprake is.

In de uitspraak van 19 mei 2006 overweegt de Afdeling met een verwijzing naar artikel 36 aanhef en onder a Vw, 37 aanhef en onder a Vw, artikel 3.108 lid 1 Vb en een uitspraak van 6 september 2005 [ABRS, 6 september 2005, 200503610/1, JV 2005/404], dat de vereiste dat de aanvraag wordt ingediend door de vreemdeling of zijn wettelijk vertegenwoordiger moet worden begrepen als vereiste dat ziet op de wijze van indiening; onder aanvraag in de zin van artikel 36 aanhef en onder a Vw moet het formulier in de zin van artikel 3.108 lid 1 Vb worden verstaan.

Dat laatste is raar omdat een aanvraag in de zin van artikel 1.3 lid 3 Awb een vormvrije aanvraag is en artikel 3.108 lid 1 Vb een nadere regeling is van artikel 37 aanhef en onder a Vw en niet van artikel 36 aanhef en onder a Vw. Net als de indiening in persoon en op een bepaalde plaats ziet ook de indiening per formulier op de wijze van indiening van een aanvraag.

De asielaanvraag in de zaak waarover de Afdeling op 19 november 2008 oordeelde dateert van voor de in de overgangsbepaling van artikel 44 PRi [Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005] genoemde datum van 1 december 2007. Op asielaanvragen ingediend na 1 december 2007 is de Procedurerichtlijn van toepassing, op de Procedurerichtlijn kan een beroep worden gedaan vanaf het verstrijken van de implementatietermijn.

Imho staat de wijze van indiening van een asielaanvraag per formulier die hier te lande nog steeds lijkt te zijn voorgeschreven op gespannen voet met de Procedurerichtlijn gelet op artikel 6 lid 1 PRi dat bepaalt dat lidstaten kunnen voorschrijven dat asielverzoeken persoonlijk en/of op een aangewezen plaats moeten worden ingediend. Artikel 6 lid 1 PRi biedt alweer imho geen grondslag voor het voorschrijven van het indienen van een asielverzoek per formulier. Zie ook hier.

Lijkt te zijn voorgeschreven omdat in de transponeringstabel bij de Memorie van Toelichting op de implementatiewetgeving [30976, nr. 3] artikel 6 lid 1 PRi is geïmplementeerd in artikel 36 Vw en artikel 3.108 Vb of artikel 3.42 Vv. Artikel 3.108 [lid 2] Vb in samenhang met artikel 3.42 Vv bepaalt dat een asielaanvraag in persoon op een aangewezen plaats wordt ingediend. Artikel 6 lid 1 PRi lijkt niet te zijn geïmplementeerd in artikel 3.108 [lid 1] Vb in samenhang met artikel 3.38 Vv waarin een indiening van een asielaanvraag per formulier wordt voorgeschreven.

Indien een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn een aanvraag is in de zin van artikel 1.3 lid 3 Awb dan begint met de indiening van dat vormloze asielverzoek de 48-uurstermijn te lopen ook al is dat verzoek niet in persoon en/of op een aangewezen plaats ingediend.

De tijd zal het leren.

ABRS 3 december 2008 200802873/1 & 200803104/1: Artikel 72 lid 3 Vw

Op 3 december 2008 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] in een tweetal uitspraken uitgebreid gemotiveerd overwogen dat de zogenaamde pardonminuut een met een beschikking gelijkgestelde handeling is in de zin van artikel 72 lid lid 3 Vw [ABRS, 3 december 2008, 200802873/1 & 200803104/1]. Daar is niet iedereen even gelukkig mee maar uitgeprocedeerde asielzoekers die menen ten onrechte niet te zijn gepardond vast wel.

Uit de uitspraken wordt duidelijker dan voorheen wat het bereik is van artikel 72 lid 3 Vw.

De Afdeling overweegt met een verwijzing naar de parlementaire geschiedenis van de oude en de nieuwe vreemdelingenwet dat een handeling in de zin van artikel 72 lid 3 Vw wel rechtens relevant moet zijn maar niet hoeft te zijn gericht op enig rechtsgevolg [zoals de Staatssecretaris van Justitie had gegriefd].

De Afdeling overweegt voorts dat een aanspraak op toelating die geen verband houdt met een eerdere afgewezen aanvraag niet aan de orde kan worden gesteld door het aanwenden van een rechtsmiddel tegen [een andere handeling in de zin van artikel 72 lid 3 Vw namelijk] een concrete uitzettingshandeling.