woensdag 23 april 2008

Artikel 5 lid 4 EVRM & Vreemdelingenbewaring: Onspoedig & Spoediger

Artikel 5 lid 4 EVRM luidt:
Everyone who is deprived of his liberty by arrest or detention shall be entitled to take proceedings by which the lawfulness of his detention shall be decided speedily by a court and his release ordered if the detention is not lawful.

Normaliter wordt er binnen 3 weken uitspraak gedaan op een eerste bewaringsberoep en binnen twee weken op een zittingsloos vervolgberoep. Dat is speedily genoeg en ook de mogelijkheid om de voortzetting van de bewaring keer op keer voor te leggen aan een bewaringsrechter die daar speedily op beslist is in overeenstemming met artikel 5 lid 4 EVRM [EHRM, Erdogan t. Nederland, 18 september 2001, 49820/99; Tekdemir t. Nederland, 1 oktober 2002, 46860/99 & 49823/99].

Een kleine overschrijding van de termijn waarbinnen uitspraak moet worden gedaan kan door de Kneuterdijkse beugel indien het totaal van de termijnen niet overschreden wordt [ABRS, 27 november 2006, 200607808/1, LJN AZ4867; ABRS, 26 maart 2007, 200701598/1, LJN BA2372; ABRS, 16 april 2007, 200702159/1, LJN BA3910]. Een klacht over schending van artikel 5 lid 4 EVRM in verband met een overschrijding van die termijn in een vervolgberoep met ruim 3 weken werd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ontvankelijk verklaard [Ali Samy t. Nederland, 4 december 2001, 36499/97].

Vertragingen treden op indien het onderzoek ter zitting wordt geschorst, het onderzoek wordt heropend of een zitting in een vervolgberoep wordt bepaald. In geen van die gevallen zijn er termijnen waar de rechtbank aan gebonden is. De door schorsing en heropening opgelopen vertragingen worden door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling] meestal met een verwijzing naar de zaak Sanchez-Reisse t. Zwitserland [EHRM, 21 oktober 1986, 9862/82] beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval.

Volgens de Afdeling is er geen schending van artikel 5 lid 4 EVRM in het geval van een uitspraak na 26 dagen na schorsing en hervatting (voor)onderzoek [ABRS, 14 oktober 2005, 200507997/1, Migratieweb ve05001880], in het geval van een uitspraak na 29 dagen na heropening onderzoek mede als gevolg van proceshouding betrokken vreemdeling en in het geval van een uitspraak na 30 dagen na heropening vooronderzoek en een vervolgens twee weken stilzittende rechtbank [ABRS, 30 juli 2007, 200704476/1; vergelijk EHRM, Sanchez-Reisse t. Zwitserland, 21 oktober 1986, 9862/82, rechtsoverweging 60 (stilzittende rechter)]

Volgens de Afdeling is er wel een schending van artikel 5 lid 4 EVRM in het geval van een uitspraak na 48 dagen na schorsingen en hervattingen (voor)onderzoek als gevolg van ontoereikende en niet genoegzame informatieverstrekking door de Minister [ABRS, 17 november 2005, 200508691/1, JV 2006/17].

Een uitspraak die op zich speedily lijkt te zijn gedaan kan toch een schending opleveren van artikel 5 lid 4 EVRM indien bijzondere feiten en omstandigheden tot een snellere besluitvorming noopten [ABRS, 18 december 2003, 200307347/1, JV 2004/76, Migratieweb ve; ABRS, 10 december 2004, 200408637/1, Migratieweb, ve05000002; ABRS, 26 maart 2007, 200701598/1, LJN BA2372; ABRS, 16 april 2007, 200702159/1, LJN BA3910; ABRS, 30 juli 2007, 200704476/1, LJN BB1451; vergelijk EHRM, John Merie t. Nederland, 20 september 2007, 664/05, JV 2008/69; vergelijk EHRM, Adul Bah t. Nederland, 20 september 2007, 22842/04]. Om wat voor bijzondere feiten en omstandigheden het gaat is mij niet duidelijk.

dinsdag 22 april 2008

An Appeal A Day Keeps The Doctor Away

In de periode van 1 april 2001 tot 1 september 2004 luidde artikel 96 Vw:
1. Indien de rechtbank het beroep als bedoeld in artikel 94, ongegrond heeft verklaard en de vrijheidsontneming voortduurt, stelt Onze Minister uiterlijk vier weken nadat de uitspraak, bedoeld in artikel 94, is gedaan, de rechtbank in kennis van het voortduren van de vrijheidsontneming, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. (...)
2. (...)
3. De rechtbank doet monderling of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na sluiting van het onderzoek gedaan. (...)
4. (...)
5. Uiterlijk vier weken nadat de rechtbank uitspraak als bedoeld in het derde lid heeft gedaan geeft Onze Minister kennis van het voortduren van de vrijheidsontneming, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. (...)


Sinds 1 september 2004 luidt artikel 96 Vw:
1. Indien het beroep, bedoeld in artikel 94, ongegrond is verklaard en de vreemdeling beroep instelt tegen het voortduren van de vrijheidsontneming, sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. (...)
2. (...)
3. (...)


Uit artikel 96 Vw zoals dat luidde van 1 april 2001 tot 1 september 2004 volgt dat een voorwaarde voor het instellen van een vervolgberoep na een eerder vervolgberoep een uitspraak was op dat eerdere vervolgberoep. Die voorwaarde is in het huidige artikel 96 Vw niet terug te vinden.

An appeal a day keeps poverty away ;-).

[Update 081201] Zie: Rtb DH nzp DB, 18 november 2008, Awb 08/37640, LJN BG5216 ('prematuur' vervolgberoep niet ontvankelijk)

woensdag 16 april 2008

Voortgangsberoep & Doorbreking Appelverbod

Uit artikel 84 Vw volgt dat geen hoger beroep openstaat tegen een uitspraak van de bewaringsrechter op een voortgangsberoep. Voor kennisneming van een hoger beroep kan desondanks grond bestaan indien sprake is van zodanige schending van eisen van goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen, dat van een eerlijk proces geen sprake is.

Voor doorbreking van het appelverbod bestaat geen grond in het geval van niet tijdige voortgangsrapportage [ABRS, 30 mei 2007, 200703238/1; ABRS, 28 juni 2007, 200704145/1; ABRS 6 augustus 2007, 200704826/1], in het geval van niet tijdige sluiting van het vooronderzoek [ABRS, 24 augustus 2001, 200103554/1, LJN AD4493], in het geval van het niet horen ter zitting van de in bewaring gestelde vreemdeling ondanks een soort van verzoek daartoe[ABRS, 14 februari 2008, 200800693/1], in het geval van het niet binnen een week na sluiting van het onderzoek doen van een uitspraak [ABRS, 8 juni 2007, 200703546/1] en in het geval van &zovoort.

Voor doorbreking van het appelverbod bestaat wel grond in het geval de in bewaring gestelde vreemdeling geen voortgangsrappportage wordt toegestuurd [ABRS, 14 september 2001, 200104104/1, LJN AD4910; ABRS, 24 juli 2007, 200704710/1, ABRS, 3 september 2007, 200705795/1], in het geval van het niet betrekken van een reactie op de voortgangsrapportage bij de beoordeling van het beroep [ABRS, 11 januari 2008, 200708756/1], in het geval de rechtbank treedt buiten de omvang van het geschil zonder partijen daarover te horen [ABRS, 1 februari 2005, 200409153/1, LJN, AT0655], in het geval de rechtbank treedt buiten het toetsingskader zonder dat daartegen appel open staat [ABRS, 11 november 2003, 200305454/1, JV 2004/19 (doorbreking appelverbod: doorpakken bij ongewenstverklaring); ABRS, 12 januari 2006, 200510314/1, Migratieweb ve06000187 (appelverbod: wijziging tenuitvoerlegging), ABRS, 27 juli 2006, 200505245/1, Migratieweb ve05001400 (doorbreking appelverbod: art 96 Vw ipv art 94 Vw toetsing)] en in het geval van een incomplete uitspraak [ABRS, 2 oktober 2001, 200103677/2, LJN AD4626].

Voor doorbreking van het appelverbod lijkt grond te bestaan in het geval van schending van artikel 5 lid 4 EVRM [ABRS, 29 januari 2004, 200307815/1, JV 2004/110 (geen schending: 33 dagen, geen bijzondere omstandigheden); ABRS, 24 juli 2006, 200604669/1, Migratieweb ve06001022 (geen schending), ABRS, 19 juli 2007, 200704510/1 (geen schending: 24 dagen, geen bijzondere omstandigheden); ABRS, 17 november 2005, 200508691/1, JV 2006/17 (wel schending maar geen appel van voortgangsberoep: 48 dagen, schorsingen als gevolg van ontoereikende en niet genoegzame informatieverstrekking].

zondag 13 april 2008

Slijp Mee!

Zusters van Liefde M/V die zo af en toe een mes willen slijpen worden daartoe hierbij uitgenodigd. Zij kunnen als messenslijper toegang krijgen tot Zusters van Liefde door zich allereerst voor een Google account aan te melden. Dat kan via deze link indien daar geen al dan niet principiele bezwaren tegen bestaan. Nodig is een emailadres. Gebruikers van Google email die een emailwachtwood hebben van minder dan 8 tekens zullen dat emailwachtwoord moeten aanpassen. Hier staat hoe dat moet.

Indien u deze hoofdzuster van liefde daarna een mailtje stuurt krijgt toegang als messenslijper tot Zusters van Liefde.

In de bovenste blauwe balk staan linken via welke u zich kan aanmelden en afmelden of instellingen kan aanpassen.

Indien u zich nog niet heeft aangemeld komt u na een klik met de linkermuisknop op Aanmelden terecht op een pagina waar u zich bij de zusters aan kunt melden. Na aanmelding komt u terecht op een van de administratiepagina's van Zusters van Liefde. Indien dat niet het Dashboard is klik dan met de linkermuisknop op de link Dashboard in de bovenste blauwe balk. Hetzelfde geldt voor klikken op Aanpassen.

Vanuit het Dashboard kunt u door met de linkermuisknop te klikken op Profiel bewerken uw gegevens aanpassen. Aanbevolen wordt om als Weergavenaam te kiezen voor 'n Zuster van Liefde M/V jjmmdd [datum beëdiging] of een [andere] waarlijk zusterlijke m/v naam.

woensdag 9 april 2008

Rechterlijke Toetsing van de Wijze van Uitzetting

Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State volgt dat de bewaringsrechtereen oordeel dient te geven over de rechtmatigheid van de bewaring (waaronder het zicht op uitzetting), naar de omstandigheden waaronder die bij het bestreden besluit is opgelegd (staandehouding &zovoort) en nadien is voortgezet (voortvarendheid, belangenafweging) [ABRS, 7 mei 2003, 200301594/1, JV 2003/268; ABRS 1 juni 2007, 200703267/1, JV 2007/333, LJN: BA6989].

Verschillende keren is gepoogd om de wijze van uitzetting door de bewaringsrechter te laten toetsen. Niet altijd met evenveel succes.

Indien de wijze van uitzetting het zicht op uitzetting of de voortvarendheid niet raakt stuit de poging af op de standaardoverweging dat het besluit tot bewaring geen beslissing bevat over de wijze van uitzetting [ABRS, 22 november 2001, 200104995/1; ABRS , 1 augustus 2007, 200704728/1].

Indien de wijze van uitzetting het zicht daarop raakt zal de bewaringsrechter die wijze van uitzetting moeten toetsen omdat een wijze van uitzetting zonder zicht daarop de bewaring onrechtmatig maakt [ABRS, 28 mei 2004, 200403186/1, JV 2004/278].

Indien de wijze van uitzetting de voortvarendheid raakt zal de bewaringsrechter die wijze van uitzetting ook moeten toetsen omdat een uitzettingshandeling die geen uitzettingshandeling is kan leiden tot de conclusie dat er onvoldoende voortvarend te werk is gegaan [ABRS, 22 augustus 2007, 200704992/1, LJN: BB2452, JV 2007/452].

dinsdag 8 april 2008

Ongewenstverklaring & Procesbelang

Volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (hierna Afdeling) [ABRS 6 juli 2006 200510434/1, JV 2006/347; ABRS, 26 juli 2006, 200601808/1, JV 2006/352; 19 juli 2007, 200702240/1; enzovoort] heeft een ongewenstverklaarde vreemdeling geen belang bij de beoordeling van een beroep tegen een afwijzing van een verblijfsaanvraag dan wel een intrekking van een verblijfsvergunning.

Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing of een intrekking herleeft bij herroeping, intrekking of opheffing van de ongewenstverklaring. Om dan toetsing alsnog mogelijk te maken kan de niet meer ongewenstverklaarde vreemdeling een nieuwe verblijfsaanvraag indienen of een verzoek tot heroverweging van de intrekking van de verblijfsvergunning in welk geval artikel 4.6 Awb niet zal worden tegengeworpen. Aldus de Afdeling.

Op 10 maart 2005 overwoog de Afdeling [ABRS, 10 maart 2005, 200407175/1, JV 2005/180] ambtshalve dat een verzoek tot heroverweging een aanvraag is in de zin van artikel 1:3 lid 3 Awb.

Uit artikel 26 lid 1 Vw en artikel 44 lid 2 Vw volgt dat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de datum waarop een vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet maar niet eerder dat de datum aanvraag.

Indien een niet meer ongewenst verklaarde vreemdeling na herroeping, intrekking of opheffing van de ongewenstverklaring een nieuwe aanvraag indient wordt hij geconfronteerd met een 'verblijfsgat' dat niet kan worden gedicht [ABRS, 8 maart 2008, 200708114/1].

Het niet tegenwerpen van artikel 4.6 Awb is in het geval van een niet meer ongewenst verklaarde vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken een dooie mus gelet op de wijze waarop de Afdeling herhaalde aanvragen toetst [ABRS, 10 mei 2007, 200609255/1, LJN BA5551].

Een niet meer ongewenst verklaarde vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken wordt geconfronteerd met een voor hem 'zwaarder' toetsingskader omdat niet de vraag of mocht worden ingetrokken centraal staat maar de vraag of aan voorwaarden voor toelating wordt voldaan.

Uit artikel 21 Vw en artikel 34 Vw volgt dat een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt afgewezen indien voorafgaande aan de aanvraag geen sprake is van rechtmatig verblijf.

De aanvraag van een niet meer ongewenst verklaarde vreemdeling wiens verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingetrokken zal niet leiden tot verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd - tenzij hij in de ogen van de bewindspersoon moet worden aangemerkt als een bijzonder geval [ABRS, 8 maart 2008, 200708114/1] (maar dan niet aansluitend op de eerdere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd).

Rechtsherstel - om met de Afdeling te spreken - is alleen mogelijk indien de behandeling van het beroep in de verblijfsprocedure voor onbepaalde tijd wordt aangehouden. Of indien gestopt wordt met de praktijk van het gelijktijdig afwijzen of intrekken en ongewenstverklaren. Als Pasen en Pinksteren op een dag vallen.

[(Update) Uit de Notitie betreffende de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag van 6 juni 2008 van de Staatssecretaris van Justitie kan worden opgemaakt dat het beleid gewijzigd wordt in die zin dat pas tot ongewenstverklaring wordt overgegaan nadat de tegenwerping van artikel 1F VlV onherroepelijk is geworden]

zaterdag 5 april 2008

ABRS 12 april 2007 200609248/1: Feiten, Vermoedens & Zwaarwegendheid

Het feit dat de verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, is een duidelijke aanwijzing dat de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen.
Artikel 4 lid 4 KwalRi (Feiten en Omstandigheden)

Bij de beoordeling van de vraag of een asielzoekende vreemdeling in aanmerking komt voor toelating moeten in beginsel drie vragen in positieve zin worden beantwoord:
1. zijn de gestelde feiten geloofwaardig?
2. zijn aan de geloofwaardig geachte feiten ontleende vermoedens over negatieve belangstelling aannemelijk/plausibel?
3. zijn de geloofwaardig geachte feiten en de aannemelijke/plausibele vermoedens voldoende zwaarwegend voor toelating?

De rechter moet de antwoorden op de eerste twee vragen marginaal toetsen, het antwoord op de laatste vraag vol.

Uit de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling] over 'feiten' en 'vermoedens' lijkt te kunnen worden afgeleid dat indien geloofwaardig geachte feiten blijk geven van een bepaalde mate van negatieve belangstelling die feiten vervolgens op hun zwaarwegendheid moeten worden getoetst [ABRS 13 februari 2007 200700564/1 LJN: AZ9706 (bedreiging door krijgsheer) ABRS 12 april 2007 200609248/1 LJN: BA4300 (bedreiging door FARC) ABRS 29 juni 2007 200700310/1 JV 2004/411 nt TS].

Indien er wel sprake is van uit geloofwaardig geachte feiten blijkende negatieve belangstelling maar niet van een negatieve belangstelling in voldoende mate zal het op de feiten gebaseerde vermoeden alsnog aannemelijk/plausibel moeten worden gemaakt.

Bij de beoordeling van de vraag wanneer er sprake is van 'een voldoende mate van' lijkt de actualiteit van de negatieve belangstelling [ABRS 25 oktober 2007 200704628/1 LJN: BB7199] en duidelijkheid over de negatief belangstellende [ABRS 22 januari 2008 200707217/1 LJN: BC3235] een rol te spelen.

In de zaak waarover de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State op 12 april 2007 [200609248/1 LJN: BA4300] oordeelde achtte de bewindspersoon primair de feiten [incidenten waaronder telefonische bedreigingen] geloofwaardig maar het daaraan ontleende vermoeden [samenhang incidenten; bedreigingen door de FARC] niet aannemelijk/plausibel. Subsidiair achtte de bewindspersoon het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend [onduidelijkheid van wie bedreigingen afkomstig waren; ontbreken overheidsbescherming niet aannemelijk gemaakt].

De grieven van de appellerende vreemdelingen dat de aangevallen uitspraak geen blijk gaf van het betrekken van de aangevoerde beroepsgronden bij de beoordeling van de bestreden besluiten en dat de rechtbank ten onrechte niet toe was gekomen aan het subsidiaire standpunt van de bewindspersoon troffen doel.

Volgens de Afdeling hadden de geloofwaardige geachte feiten waaronder de bedreigingen op zwaarwegendheid moeten worden getoetst. Vervolgens toetst de Afdeling die feiten marginaal.

Daar begrijp ik niets van. Tenzij.

In beroep was door de appellerende vreemdelingen naar voren gebracht dat de bewindspersoon zich ten onrechte op het standpunt had gesteld dat zij de aan de feiten ontleende vrees niet aannemelijk hadden gemaakt. Die beroepsgrond lijkt meer betrekking te hebben op een oordeel over de aannemelijkheid/plausibiliteit van vermoedens aan de feiten ontleend dan op de zwaarwegendheid van het asielrelaas. Indien het soort beroepsgrond bepalend is voor de intensiteit van de toetsing van het oordeel waarop die beroepsgrond betrekking heeft is de uitspraak van de Afdeling van 12 april 2007 begrijpelijk.

Wel heel erg sneu.