zondag 29 november 2009

ABRS, 4 november 2009, 200907356/1/V3 (Wet beëdigde tolken en vertalers)

De politie is niet verplicht om in het kader van de vreemdelingrechtelijke taak een vreemdeling te horen met behulp van een tolk maar als er een tolk wordt ingeschakeld moet dat (in beginsel) wel een (geregistreerde) beëdigde tolk zijn (Wet beëdigde tolken en vertalers, 29936; vergelijk: ABRS, 4 november 2009, 200907356/1/V3; ABRS, 15 oktober 2009, 200907216/1/V3).

Dat blijkt nog lang niet altijd te gebeuren.

Een vermelding dat een vreemdeling is gehoord in taal X met behulp van een tolk van het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland (hierna: TVCN) is op zich een onvoldoende waarborg dat aan voornoemd voorschrift is voldaan omdat bij het TVCN werkzame tolken veelal geregistreerd zijn maar derhalve niet altijd.

Indien een tolk wel met naam en en toenaam is vermeld dan loont het de moeite om te controleren of die tolk staat ingeschreven in het Register voor beëdigde tolken en vertalers.

OP 15 april 2009 overwoog de rechtbank 's-Gravenhage nevenzittingsplaats Rotterdam ambtshalve dat gehandeld was in strijd met de Wet beëdigde tolken en vertalers maar dat die omstandigheid de vreemdelingenbewaring nog niet onrechtmatig maakt en dat beoordeeld dient te worden of de met de bewaring gediende belangen in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen (Rtb DH nzp R'dam, 14 april 2009, Awb 09/11274, LJN BI1378). Omdat gesteld noch gebleken was dat de verklaring van de betrokken vreemdeling onjuist of onvolledig was weergegeven viel de belangenafweging in het nadeel van de betrokken vreemdeling uit.

Het is de vraag of die afweging van belangen recht doet aan de ernst van het gebrek.

Gelet op de omstandigheid dat het gaat om een voorschrift dat voortvloeit uit artikel 5 lid 2 EVRM (zie: 29936 nr. 8, Nota naar aanleiding van Verslag) zal de Staatssecretaris van Justitie IMHO bijzondere en zwaarwegende belangen, die overigens kunnen zijn gelegen in de omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd aan het met de inbewaringstelling gemoeide belang van de openbare orde, moeten stellen op grond waarvan het geschonden voorschrift niet aan de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring in de weg staat.

Wat voor vreemdelingenbewaring geldt, geldt ook voor grensdetentie en asielzaken (ook de Immigratie en Naturalisatiedienst moet in beginsel van een geregistreerde beëdigde tolk gebruik maken).

zaterdag 21 november 2009

ABRS, 6 november 2009, 200907284/1/V3

Het is standaardrechstpraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] dat het niet aan de vreemdelingenrechter is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vreemdelingenwet toegekende bevoegdheden [ABRS, 26 juli 2001, 200102650/1, JV 2001/234].

De vreemdelingenrechter leek zich tot voor kort alleen in het geval dat de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter was vastgesteld gesteld te zien voorde vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.

Uit een uitspraak van de Afdeling van 6 november 2009 lijkt te kunnen worden opgemaakt dat ook indien niet in geschil is dat bevoegdheden in bovengenoemde zinonrechtmatig zijn aangwend de vreemdelingenrechter de gevolgen daarvan mag beoordelen [ABRS, 6 november 2009, 200907284/1/V3].

Uit een uitspraak van de Afdeling van 5 december 2008 lijkt [met terugwerkende kracht] te kunnen worden opgemaakt dat indien [bijvoorbeeld] uit een Aanwijzing van het College van an procureurs- blijkt dergelijke bevoegdheden ontbreken niet in geschilis dat de aanwending ervan onrechtmatig is [ABRS, 5 december 2008, 200807608/1].

Wavvende BOA's?

woensdag 11 november 2009

ABRS, 21 oktober 2009, 200907141/1/V3 & 200907811/1/V3 & ABRS, 28 oktober 2009, 200907808/1 /V3

Op 13 maart 2009 wordt X in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 21 augustus 2009 wordt de bewaring na een rechterlijke uitspraak opgeheven wegens onvoldoende voortvarend handelen. Op dezelfde dag wordt X aansluitend opnieuw in vreemdelingenbewaring gesteld. Het daartegen ingestelde beroep wordt op 10 september 2009 ongegrond verklaard. Op 15 september wordt hoger beroep ingesteld [hierna: hoger beroep 7141].

Op 8 september 2009 bepaalt de Voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State dat X bij wijze van voorziening niet mag worden uitgezet. X wacht een uitspraak op het beroep tegen de vreemdelingenbewaring van 21 augustus 2009 niet af en stelt op 9 september 2009 een vervolgberoep in.

Op 16 september 2009 wordt de bewaring opgeheven waarna X aansluitend opnieuw in vreemdelingenbewaring wordt gesteld op een andere grondslag. Het vervolgberoep wordt tevens opgevat als een beroep gericht tegen de vreemdelingenbewaring van 16 september 2009. Op 28 september verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen de voortzetting van de vreemdelingenbewaring ongegrond. Op 2 oktober 2009 verklaart de rechtbank het beroep gericht tegen de vreemdelingenbewaring van 16 september 2009 ongegrond. Op 12 oktober 2009 wordt hoger beroep ingesteld gericht tegen beide uitspraken. De Afdeling vat het hoger beroep op als een hoger beroep gericht tegen de uitspraak van 28 september 2009 [hierna: hoger beroep 7808] en als een hoger beroep tegen de uitspraak van 2 oktober 2009 [hierna:hoger beroep 7811].

Op 28 oktober 2009 verklaart de Afdeling zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep 7808 gericht tegen de ongegrond verklaring van het beroep gericht tegen de voortzetting van de vreemdelingenbewaring [ABRS, 28 oktober 2009, 200907808/1 /V3]. Het appelverbod werpt kennelijk ook een drempel op om de toegang tot de rechter in eerste instantie ambtshalve te beoordelen. Voorwaarde immers voor het indienen van een vervolgberoep is de ongegrondverklaring van het beroep op grond van artikel 94 Vw. X heeft een vervolgberoep ingesteld toen van een uitspraak op het beroep tegen de vreemdelingenbewaring van 16 september 2009 nog geen sprake was [vergelijk: Rtb DH zp A'dam. 24 juli 2007, JV 2007/435, LJN: BB1332].

Op 21 oktober 2009 verklaart de Afdeling het hoger 7141 tegen de vreemdelingenbewaring van 21 augustus 2009 gegrond en ook het hoger beroep 7811 tegen de vreemdelingenbewaring van 16 september 2009 [ABRS, 21 oktober 2009, 200907141/1/V3 & 200907811/1/V3].

Op 9 maart 2009 overwoog de Afdeling dat een wijziging van de grondslag van een opgelegde vreemdelingenbewaring aangemerkt moet worden als een nieuw besluit in de zin van artikel 6:18 Awb dat in de plaats treedt van de daaraan voorafgaande vreemdelingenbewaring en dat een ['artikel 94'] beroep tegen die voorafgaande vreemdelingenbewaring gelet op het bepaalde in artikel 6:19 Awb geacht moet worden mede gericht te zijn tegen de vreemdelingenbewaring op de gewijzigde grondslag [ABRS, 9 maart 2009, 200808202/1 & 200808554/1].

Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009 lijkt te kunnen worden opgemaakt dat ook de wijziging van de grondslag van een voortgezette vreemdelingenbewaring aangemerkt moet worden als een nieuw besluit in de zin van artikel 6:18 Awb. Dat ligt niet zonder meer voor de hand omdat een oplegging van vreemdelingenbewaring niet eenzelfde besluit is als een voortzetting daarvan en een eerste ['artikel 94'] beroep niet eenzelfde beroep is als een ['artikel 96'] vervolgberoep.