zondag 18 mei 2014

Onderzoek naar detentie[on]geschiktheid

Medische stukken die een derdelander overlegt ter onderbouwing van zijn stelling dat hij detentieongeschikt is moeten [worden onderzocht en] kenbaar bij de belangenafweging worden betrokken [ABRS, 20 augustus 2009, 200904441/1/V3; ABRS, 7 juni 2010, 201004155/1/V3; ABRS, 11 april 2012, 201201640/1/V3 & 201201650/1/V3; ABRS, 2 mei 2014, 201401444/1/V3; ABRS, 9 mei 2014, 201403338/1/V3].

Het niet betrekken van de overgelegde stukken bij de belangenafweging maken de bewaring vanaf het overleggen van de stukken onrechtmatig.

ABRS, 12 mei 2014, 201400324/1/V3: Onder reikwijdte van prejudiciële vragen vallend terugkeerbesluit

Een terugkeerbesluit is een voorwaarde voor een op de Terugkeerrichtlijn gebaseerde bewaring [ABRS, 22 maart 2013, 201302307/1/V3].

In een uitspraak van 12 mei 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna:Afdeling] overwogen dat een terugkeerbesluit waarin de vertrektermijn op nihil is gesteld omdat de betrokken derdelander een gevaar is voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid kan vallen onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen die de Afdeling op 23 oktober 2013 aan het EU Hof van Justitie heeft gesteld over artikel 7, vierde lid van de Terugkeerichtlijn [ABRS, 12 mei 2014, 201400324/1/V3; ABRS, 23 oktober, 201112799/1/V3 &201202062/1/V3; EU HvJ, Zh & O t NL, C-554/13].

Volgens de Afdeling zijn sommige feiten en omstandigheden naar hun aard evident niet van belang voor de beoordeling of een derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde terwijl er voorts feiten en omstandigheden zijn waaruit buiten tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel blijkt dat een derdelander al dan niet een gevaar vormt voor de openbare orde. 

Indien er sprake is van feiten en omstandigheden die niet evident niet van belang zijn of van feiten en omstandigheden waaruit tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel blijkt dat de vreemdeling al dan niet een gevaar vormt voor de openbare orde valt het terugkeerbesluit onder de reikwijdte van de  prejudiciële vragen en kan op dat terugkeerbesluit geen bewaring worden gebaseerd.

zaterdag 17 mei 2014

Categoriewijziging: voortduren eerder opgelegde bewaring of nieuwe maatregel

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] is een categoriewijziging [ a > b, b > a] geen oplegging van een nieuwe maatregel maar een voortduren van een eerder opgelegde maatregel [ABRS, 23 december 2004, 200409905/1; ABRS, 15 december 2008, 200808254/1; ABRS, 13 mei 2009, 200902933/1/V3; ABRS, 27 april 2011, 201101341/1/V3]. 

In het voor de bewaringspraktijk onmisbare 'Vreemdelingenbewaring in nationaal en Europeesrechtelijk perspectief' werpt Bram van Dokkum [op pagina 248] de vraag op in hoeverre die rechtspraak nog opgaat en of met een categoriewijziging niet sprake is van een nieuw besluit.

Bram van Dokkum verwijst daartoe naar de komst van de Terugkeerrichtlijn als gevolg waarvan verschillen zijn ontstaan in de voorwaardensfeer tussen de enerzijds de bewaring derdelanders zonder rechtmatig verblijf [terugkeerbesluit vereist] en anderzijds de bewaring van derdelanders met rechtmatig verblijf [geen terugkeerbesluit vereist].

Bram van Dokkum verwijst voorts naar ontwikkelingen in de rechtspraak als gevolg waarvan bij een asielzoekende derdelander [anders dan bij een niet asielzoekende derdelander] een kenbare [ABRS, 22 augustus 2012, 201203503/1; ABRS 8 maart 2013, 201101675/1/V3; ABRS 23 september 201308270/1/V3] belangenafweging dient plaats te vinden ten tijde van een asielwensuiting [ABRS, 12 januari 2012, 201104296/1/V3; ABRS, 5 april 2013, 201300957/1/V3] of ten tijde van een inbewaringstelling [ABRS, 9 maart 2012, 201102601/1/V3; ABRS, 8 juli 2013, 201304699/1/V3].

Uit een hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011 [ABRS, 27 april 2011, 201101341/1/V3] leidt Bram van Dokkum af dat de Afdeling vooralsnog vast houdt aan de oude rechtspraak.


In een zaak waarover de Afdeling op 2 juli 2013 oordeelde had de in bewaring gestelde derdelander beroep ingesteld tegen zijn categoriewijziging [a > b]. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen. Vervolgens stelde de derdelander hoger beroep in. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang omdat hetgeen de derdelander nastreefde met het hoger beroep al was bereikt [opheffing bewaring & schadevergoeding][ABRS, 2 juli 2013, 201304711/1/V3].

Uit een uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2009 volgt dat een beroep tegen een categoriewijziging moet worden opgevat als een vervolgberoep in de zin van artikel 96 van de  Vw 2000. De uitspraak gedaan op zo'n beroep is een uitspraak  als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat anders dan bij een uitspraak als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, geen hoger beroep open. [ABRS, 13 mei 2009, 200902933/1/V3, ro 2.2]

Indien een beroep tegen een categoriewijziging nog steeds moet worden opgevat als een vervolgberoep tegen de uitspraak waarvan geen hoger beroep open staat had de Afdeling zich in de zaak waarover de Afdeling op 2 juli 2013 oordeelde onbevoegd moeten verklaren.

Uit de uitspraak van van de Afdeling van  2 juli 2013 lijkt te kunnen worden afgeleid dat de Afdeling  'om' is gegaan.

Volgens de rechtbank 's-Gravenhage zp Rotterdam kan uit de uitspraak van 2 juli 2013 niet worden afgeleid dat een categoriewijziging een maatregel is waarvan beroep kan worden ingesteld [Rtb DH zp R'dam, 16 mei 2014, Awb 14/9688]. De Afdeling heeft zich onbevoegd verklaard om van het tegen de bovengenoemde uitspraak ingestelde hoger beroep kennis te nemen [ABRS, 13 juni 2014, 201404164/1/V3].

Wordt vervolgd.