zaterdag 20 juni 2015

Nationale veiligheid & openbare orde: vluchtelingenstatus & verblijfstitel

In het systeem van de Kwalificatierichtlijn [2011/95/EU] wordt in beginsel aan een derdelander die internationale bescherming behoeft de vluchtelingenstatus [of de subsidiairebeschermingsstatus] verleend. Na verlening van internationale bescherming wordt aan een derdelander in beginsel een verblijfstitel verstrekt.

Een vluchtelingenstatus kan worden ingetrokken, beëindigd, niet worden verlengd [artikel 14(4) Kwalificatierichtlijn] of niet worden verleend [artikel 14(5) Kwalificatierichtlijn] indien

  • er goede redenen zijn om de derdelander te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt
  • de derdelander een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat omdat hij definitief veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf [hij definitief veroordeeld is voor een bijzonder ernstig misdrijf  en gevaar vormt voor de gemeenschap van de lidstaat (2004/83/EG)]
In dezelfde gevallen kan een vluchteling worden uitgezet of terug geleid [indien dit op grond van internationale verplichtingen niet is verboden] en kan  de verblijfstitel van die vluchteling worden ingetrokken, beëindigd of niet verlengd of verstrekt [artikel 21 Kwalificatierichtlijn].

Daarnaast kan de verblijfstitel van een derde lander aan wie de vluchtelingenstatus is verleend niet worden verstrekt of niet worden verlengd indien dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde zich verzetten tegen verstrekking of verlenging van een verblijfstitel [artikel 24 Kwalifcatierichtlijn].

Een derdelander aan wie om de hierboven genoemde redenen geen vluchtelingenstatus wordt verstrekt of wiens vluchtelingenstatus wordt ingetrokken, beëindigd of niet verlengd geniet enkele van de in het Vluchtelingenverdrag genoemde rechten of daarmee vergelijkbare rechten voor zover in de lidstaat aanwezig [artikel 14(6) Kwalificatierichtlijn].

Een derdelander aan wie om de hierboven redenen geen verblijfstitel wordt verstrekt of wiens verblijfstitel wordt ingetrokken, beëindigd of niet verlengd geniet nog alle overige in hoofdstuk VII van de Kwalificatierichtlijn opgesomde rechten en dat zijn er veel meer.

In de Nederlandse regelgeving wordt geen onderscheid gemaakt tussen een vluchtelingenstatus en een verblijfstitel hetgeen niet spoort met het systeem van deKwalificatie richtlijn omdat een verblijfstitel geen 'status' is maar een kenmerk van daarvan [zie Hoofdstuk VII van de Kwalificatierichtlijn].

Dat uit [punt 40 van] de preambule van de Kwalificatierichtlijn volgt dat lidstaten - binnen de grenzen van hun internationale verplichtingen - kunnen bepalen dat een verblijfstitel moet zijn afgegeven alvorens andere kenmerken van een 'status' zoals de toegang tot werkgelegenheid, sociale zekerheid, gezondheidszorg en integratievoorzieningen kunnen worden toegekend doet daar niet aan af.

De mogelijkheid om een vluchtelingenstatus in te trekken, te beëindigen of niet te verlengen of te verlenen is geïmplementeerd [zie hier & hier] in bepalingen die de niet verlening [artikel 29, derde lid van de Vreemdelingenwet jo artikel 3.105d van het Vreemdelingenbesluit] en de intrekking of niet verlenging [artikel 32, eerste lid onder b, van de Vreemdelingenwet jo artikel 3.105d van het Vreemdelingenbesluit] van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd regelen.

De mogelijkheid om een verblijfstitel te verstrekken aan een derdelander aan wie de vluchtelingenstatus is verleend is wel geïmplementeerd [artikel 3.105 van het Vreemdelingenbesluit] maar niet de mogelijkheid om een verblijfstitel niet te verstrekken of niet te verlengen in verband met dwingende redenen van nationale veiligheid of openbare orde.

Ook de mogelijkheid om een verblijfstitel in te trekken, te beëindigen, niet te verlengen of te verstrekken indien er goede redenen zijn om een derde lander te beschouwen als een  gevaar voor de veiligheid van de lidstaat waar hij zich bevindt of indien de derdelander een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat omdat die derdelander is veroordeeld voor en bijzonder ernstig misdrijf is niet geïmplementeerd.

Kan door de niet verlening, de intrekking of niet verlenging van een verblijfsvergunning de vluchtelingenstatus niet worden verstrekt, worden ingetrokken, beëindigd of niet worden verlengd?

Op woensdag 24 juni 2015 wijst het EU Hof van Justitie arrest in de zaak T. tegen Duitsland [C-73/13] waarin de artikelen 21 en 24 van de Kwalificatierichtlijn centraal staan. De opinie van 11 september 2014 is van de hand van AG Sharpston. #eensoortvanvoorproefje

[Aangevuld & gecorrigeerd op 21 juni 2015] 

zondag 14 juni 2015

Hoe redelijk is het vooruitzicht op verwijdering naar Somalië?

Op 5 november 2014 overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling]  [ABRS, 5 november 2014, 201407320] dat het vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijke termijn naar Somalië met ingang van 7 oktober 2014 is komen te ontbreken omdat
  • geen gedwongen verwijderingen meer naar Somalië hebben plaatsgevonden na een geslaagde verwijdering op 5 november 2013
  • de bewindspersoon geen helderheid heeft kunnen verschaffen over de inhoud van de verschillende gevoerde gesprekken met de Somalische autoriteiten en over de termijn waarbinnen de Somalische autoriteiten naar verwachting alsnog hun medewerking zullen gaan verlenen aan gedwongen terugkeer
  • de bewindspersoon evenmin duidelijk heeft kunnen maken welke concrete inspanningen in de nabije toekomst zouden verricht gaan worden om tezamen met andere landen [binnen de Europese Unie, de Verenigde Staten] met de Somalische autoriteiten tot uniforme werkafspraken
Het was een vreugde van korte duur.

Op 3 februari 2015 overwoog de Afdeling [ABRS, 3 februari 2015, 201409852] dat er geen grond is voor het oordeel dat vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijk termijn ontbreekt omdat
  • de Somalische autoriteiten op 22 oktober 2014 uitdrukkelijk hebben toegezegd dat zij hangende de besprekingen over het Memorandum of Understanding hun medewerking zullen verlenen aan de gedwongen terugkeer van een beperkt aantal Somalische derdelanders
  • besloten is tot vervanging van het Memorandum of Understanding van 3 mei 2010 en de tekst van het nieuwe Memorandum of Understanding is vastgesteld en besproken met de Somalische autoriteiten
  • er op grond van de toezeggingen op 23 en 30 november 2014 en 7 december 2014 drie Somalische derdelanders daadwerkelijk zijn verwijderd naar Mogadishu
Uit een uitspraak van de Afdeling 10 juni 2015 [ABRS, 10 juni 2015, 201502808] volgt dat er na de geslaagde verwijderingen op 23 en 30 november 2014 en 7 december 2014 geen verwijderingen meer naar Somalië hebben plaatsgevonden en sinds januari 2015 geen gesprekken meer met de Somalische autoriteiten over de hervatting van gedwongen terugkeer [uit ECLI:NL:RBDHA:2015:843 volgt overigens dat er in januari geen besprekingen hebben plaats gevonden].

In de uitspraak overweegt de Afdeling op basis van door de bewindspersoon op 1 mei 2015 verstrekte gegevens dat er mede gelet op het geringe tijdsverloop sinds de uitspraak van 3 februari 2015 geen grond is voor het oordeel dat vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijk termijn ontbreekt omdat
  • de bewindspersoon zich nog immer inspant om tot structurele afspraken te komen met de Somalische autoriteiten hetgeen blijkt uit het voorleggen van een nieuw Memorandum of Understanding in maart 2015 en de toezending van een Note Verbale in april 2015 aan de Somalische autoriteiten.
  • niet is gebleken dat de Somalische autoriteiten uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij hun medewerking aan de gedwongen terugkeer van Somalische derdelanders hebben opgeschort
  • de bewindspersoon nog immer Somalische vreemdelingen voor gedwongen terugkeer kan aanmelden bij de Somalische immigratieautoriteiten hetgeen ertoe heeft geleid dat in maart 2015 nog een akkoord is bereikt over de gedwongen terugkeer van een [overigens zelfstandig vertrokken] Somalische derdelander 
Uit uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage volgt dat onderhandelingen over het Memorandum of Understanding zijn gestaakt [Rtb ROT zp DH, 4 juni 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3911]  dan wel stil gelegd [Rtb ROE zp DH, 13 mei 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5490] . 

In de  uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2015 is niets terug te vinden over het staken of stilleggen van de onderhandelingen. Kennelijk zijn die onderhandelingen gestaakt of stil gelegd na 1 mei 2015 en heeft de bewindspersoon nagelaten om de Afdeling daarover te informeren.

Uit de hierboven genoemde uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage nevenzittingsplaatsen Roermond en Rotterdam volgt voorts dat in uitzonderlijke gevallen een Somalische derdelander schriftelijk via een e-mail aan de Somalische autoriteiten kan worden voorgelegd voor gedwongen terugkeer.

Uit de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage nevenzittingsplaats Rotterdam volgt ten slotte dat er [onder meer] sprake is van een uitzonderlijk geval wanneer er medische of openbare orde [vergelijk ABRS, 8 oktober 20112, 201208135, ro 2.2] aspecten een rol spelen.

In gevallen waarin medische of openbare orde aspecten geen rol spelen lijkt een vooruitzicht op verwijdering naar Somalië binnen en redelijke termijn te ontbreken. Gelet op gestaakte dan wel stil gelegde onderhandelingen over een Memorandum of Understanding lijkt dat thans ook te gelden voor gevallen waarin medische of openbare orde aspecten wel een rol spelen.

zaterdag 6 juni 2015

Mahdi t Bulgarije, 5 juni 2014, C-146/14 in de Nederlandse [grens]bewaringsrechtspraak

Gisteren was het een jaar geleden dat het EU Hof van Justitie arrest wees in de zaak Mahdi t Bulgarije [EU HvJ, Mahdi, 5 juni 2014, C-146/14; zie ook hier].

Aanvankelijk werden beroepen op  #Mahdi verworpen. #Mahdi zou volgens eerstelijnsrechters niet van belang zijn voor besluiten waarbij [grens]bewaring wordt opgelegd, #Mahdi zou geen hogere eiser stellen aan de motivering van besluiten en #Mahdi zou ook niet verplichten tot een vollere rechterlijke toetsing. [ECLI:NL:RBDHA:2014:12934 (16 oktober 2014); ECLI:NL:RBDHA:2014:14478 (3 november 2014); & ongepubliceerde uitspraken].

Inmiddels weten we beter.

In uitspraken van 23 januari 2015 [ABRS, 23 januari 2015, 201408713 & 201408655; bevestigd in ABRS, 14 april 2015, 201501471 ; ABRS, 1 mei 2015, 201502735] heeft  de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] met een verwijzing naar #Mahdi overwogen:
Uit de punten 44 tot en met 46 en 52 van het arrest Mahdi volgt dat een verlengingsbesluit een schriftelijk besluit moet zijn waarin de feitelijke en juridische gronden ter rechtvaardiging van dat besluit zijn opgenomen. Dit vereiste is volgens het Hof niet alleen in het belang van een adequate rechtsbescherming van de vreemdeling, maar dient er ook toe om de rechter ten volle in staat te stellen om de rechtmatigheid van een verlengingsbesluit te beoordelen. In de punten 58 tot en met 61 heeft het Hof uiteengezet aan welke criteria daarbij door de rechter moet worden getoetst. Dit zijn niet alleen de in artikel 15, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn gestelde vereisten, maar ook de vereisten die voortvloeien uit het eerste en vierde lid van deze bepaling.

Gelet op het gewicht dat het Hof in de punten 45 en 46 van het arrest Mahdi aan de belangen van de vreemdeling en de controlerende rechter heeft toegekend en op het toetsingskader dat het Hof in de punten 58 tot en met 61 heeft uiteengezet, mag de staatssecretaris in een verlengingsbesluit niet volstaan met de motivering van zijn standpunt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 59, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee aan de vereisten van artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn.

De staatssecretaris moet tevens motiveren of nog steeds is voldaan aan de in artikel 15, eerste en vierde lid, van die richtlijn omschreven vereisten. (...)
In een uitspraak van 1 mei 2015 [ABRS, 1 mei 2015, 201502735] heeft de Afdeling overwogen:
In punt 45 van het arrest Mahdi heeft het Hof veel gewicht toegekend aan het belang van de vreemdeling om zijn rechten onder zo goed mogelijke omstandigheden te verdedigen en met volledige kennis van zaken te beslissen of hij er baat bij heeft zich tot de bevoegde rechter te wenden en aan het belang van de rechter om ten volle de controle van de rechtmatigheid van de betrokken handeling te kunnen uitoefenen.

Met het oog op deze belangen moet de staatssecretaris in een verlengingsbesluit uitdrukkelijk vermelden welke feiten en omstandigheden voor hem aanleiding vormen om aan te nemen dat ten tijde van het nemen van dat besluit nog steeds een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken of de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert (vergelijk de voormelde uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2015).
Uit uitspraken van de Afdeling volgt dat #Mahdi niet alleen van toepassing is op besluiten waarbij de maatregel van vreemdelingenbewaring wordt opgelegd  [ABRS, 23 februari 2015, 201408880; ABRS, 10 april 2015, 201502184 & 201502024] maar ook op maatregelen waarbij de maatregel van grensbewaring wordt voorgezet [ABRS, 1 mei 2015, 201501451] .

Uit uitspraken van de Afdeling volgt bovendien dat #Mahdi van toepassing is op besluiten waarbij de de maatregel van bewaring wordt opgelegd aan Dublin-claimanten [ABRS, 13 mei 2015, 201503491] alsmede op besluiten waarbij de maatregel van [grens]bewaring wordt opgelegd aan asielzoekende derdelanders [(vreemdelingenbewaring) ABRS, 28 mei 2015, 201503583; ABRS, 2 juni 2015, 201504060 & 201504076 | (grensbewaring) ABRS, 12 juni 2014, 201504414 & 201504413].

Een #Mahdi gebrek kan niet worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene Wet Bestuursrecht [ABRS, 13 mei 2015, 201503491 & 201503619].  Aangenomen moet worden dat ook de rechtsgevolgen van besluiten met een Mahdi-gebrek niet in stand kunnen worden gelaten [vergelijk: ABRS, 4 december 2014, 201409527; ABRS, 20 april 2015, 201502137].

[Update: 14 juni 2015]