vrijdag 25 maart 2016

EU Hof van Justitie, Mirza t Hongarije, 17 maart 2016 [een soort van samenvatting]

Op 17 maart 2016 heeft het Hof van Justitie in de zaak Mirza t Hongarije vragen beantwoord van de Hongaarse rechter over de uitleg van enkele bepalingen van de Dublinverordening [EU HvJ, Mirza t Hongarije, 17 maart 2016, C-695/15 PPU].

Mirza komt via Servië op onregelmatig wijze het grondgebied van de Europese Unie binnen en verzoekt in Hongarije om asiel. Halverwege de behandeling van zijn asielverzoek verlaat Mirza Hongarije. Zijn asielaanvraag wordt in Hongarije beëindigd.

Op weg naar Oostenrijk wordt Mirza in Tsjechië staande gehouden.  De Tsjechische autoriteiten claimen Mirza op Hongarije. De Hongaarse autoriteiten accepteren de claim en Mirza wordt overgedragen. Na overdracht aan Hongarije verzoekt Mirza opnieuw om asiel.

In Hongarije wordt voor een behandeling van een asielverzoek ten gronde eerst onderzocht of een asielverzoek ontvankelijk is. Volgens de Hongaarse autoriteiten is het asielverzoek van Mirza niet ontvankelijk omdat hij via Servië het grondgebied van Hongarije is binnen gekomen en Servië wordt aangemerkt als een veilig derde land.

In beroep betoogt Mirza dat Servië voor hem geen veilig derde land is.

De Hongaarse rechter ziet zich gesteld voor aan aantal vragen over de Dublinverordening die hij voorlegt aan het Hof van Justitie.

Met zijn eerste vraag wenst de Hongaarse rechter in wezen te vernemen of van op het derde lid van artikel 3 van de Dublinverordening gebaseerde de bevoegdheid om een asielzoeker naar een veilig derde land te sturen ook gebruik kan worden gemaakt nadat een lidstaat heeft aanvaard verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van een asielverzoek dat is ingediend door een asielzoeker die de lidstaat eerder heeft verlaten voordat op zijn asielverzoek een beslissing ten gronde is genomen.

De eerste vraag van de Hongaarse rechter wordt door het Hof van Justitie bevestigend beantwoord.

In het kader van het Europees asielstelsel kan het begrip ‘veilig derde land’ op grond van het derde lid van artikel 3 van de Dublinverordening  worden toegepast door alle lidstaten. Het maakt niet uit of een lidstaat wel of niet verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.

Artikel 33 van de herziene Procedurerichtlijn dat de mogelijkheid biedt om een asielverzoek niet ontvankelijk te verklaren indien sprake is van een veilig derde land doet aan die bevoegdheid niet af.

Artikel 33 van de herziene Procedurerichtlijn beoogt de verplichting van de verantwoordelijke lidstaat om een asielverzoek te behandelen te verlichten en kan worden toegepast naast de bevoegdheid om een asielverzoek niet in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening. Het sturen van een asielzoeker naar een veilig derde land op grond van het derde lid van artikel 3 van de Dublinverordening is zo'n bevoegdheid.

Ook het tweede lid van artikel 18 van de Dublinverordening dat de verantwoordelijke lidstaat verplicht om de behandeling van een asielverzoek af te ronden doet niet af aan de bevoegdheid van de lidstaten om een asielzoeker naar een veilig derde land te sturen op grond van het derde lid van artikel 3 van de Dublinverordening.

Tot slot overweegt het Hof van Justitie dat een beperking van de bevoegdheid om een asielzoeker op grond van het derde lid van artikel 3 van de Dublinverordening naar een veilig derde land te sturen in een geval als dat van Mirza tot secundaire stromingen zou kunnen leiden die de Dublinverordening beoogt te voorkomen.
  
Met zijn tweede vraag wenst de Hongaarse rechter in wezen te vernemen of het derde lid van artikel 3 van de Dublinverordening zich er tegen verzet dat een asielzoeker na Dublin-overdracht naar een veilig derde land wordt gestuurd wanneer de overdragende lidstaat niet is geïnformeerd over de mogelijkheid daartoe in de verantwoordelijke lidstaat.

De tweede vraag van de Hongaarse rechter wordt door het Hof van Justitie ontkennen beantwoord.

De Dublinverordening verplicht niet tot het verstrekken van informatie over onderwerpen die niet van invloed  zijn op het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat en op de overdracht van een asielzoeker aan die verantwoordelijke lidstaat.

De herziene Procedurerichtlijn verplicht wel tot het informeren van de Commissie met betrekking tot veilige derde landen maar niet tot het informeren van de claimende lidstaat.

Tot slot overweegt het Hof van Justitie dat het niet verstrekken van informatie geen afbreuk doet aan het recht van de asielzoeker op een daadwerkelijk rechtsmiddel.

Met zijn derde vraag wenst de Hongaarse rechter in wezen te vernemen of het tweede lid van artikel 18 van de Dublinverordening zo moet worden uitgelegd dat in geval van terugname de procedure voor de behandeling van een asielverzoek moet worden hervat in de fase waarin deze door de verantwoordelijke lidstaat eerder is gestaakt.

Ook de derde vraag van de Hongaarse rechter wordt door het Hof van Justitie ontkennend beantwoord.

Het tweede lid van artikel 18 van de Dublinverordening vereist slechts dat de behandeling van een asielverzoek wordt afgerond en beoogt te waarborgen dat in een geval als dat van Mirza  een asielverzoek wordt behandeld als een eerste asielverzoek.

Hervatting van een  procedure voor de behandeling van een asielverzoek in de fase waarin deze door de verantwoordelijke lidstaat eerder is gestaakt is bovendien een bevoegdheid en niet een verplichting.



zondag 13 maart 2016

Wikken & wegen: ‘indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen’

Uit artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet volgt dat indien de toepassing of tenuitvoerlegging van een maatregel van bewaring in strijd is met 'deze wet' dan wel bij afweging van de daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is de bewaringsrechter het beroep tegen de bewaring gegrond dient te verklaren en [voor zover hier relevant] de opheffing van de bewaring dient te bevelen.

Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] volgt dat indien sprake is van een 'gebrek' in het proces van in bewaring stellen, op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet dient te worden beoordeeld of de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen [ABRS, 27 augustus 2009, 200904667; 19 oktober 2011, 201108407].

Uit rechtspraak van de Afdeling kan voorts worden opgemaakt bij de beoordeling van de vraag of met de bewaring gediende belangen al dan niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen een onderscheid wordt gemaakt tussen de navolgende 'categorieën':
  • Kennelijk zwaarwegende belangen vreemdeling bij opheffing bewaring [geen 'echte' belangenafweging]
    • Staande houding op grond van uiterlijke kenmerken ['Noord Afrikaans uiterlijk']. Geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf. [ABRS, 19 februari 2001, 200206208 JV2003/72] 
    • Vrouwen in tuin ingesloten ter fine van uitzetting zonder de aanwending van daartoe strekkende bevoegdheden voorafgaande aan staande houding en inbewaringstelling. [ABRS, 12 juli 2004, 200402600 JV 2004/351] 
    • Bewaring niet onverwijld opgeheven na rechterlijk bevel daartoe. Aansluitende (nieuwe) inbewaringstelling onrechtmatig. [ABRS, 25 juli 2007, 200702579] 
  • Geen (andere) zwaarwegende belangen bewindspersoon bij bewaring (gesteld) 
    • Geen voortraject want onduidelijk proces-verbaal. Geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf. [ABRS, 13 mei 2015, 201503386; ABRS, 25 januari 2013, 201211681] 
    • Geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Busproject. Staande houding van personen van (1) Afrikaanse afkomst, (2) die met de bus vanuit de Bijlmer naar de regio Kennemerland reizen, (3) die als reisdoel één van de duurdere woonwijken heeft en (4) die daar in een woning schoonmaakwerkzaamheden verricht. [ABRS, 13 juli 2011, 201104863] 
    • Onrechtmatige MTV-controle [ABRS, 25 oktober 2011, 201102808 (en vele anderen)] 
    • In strijd met de Algemene wet op het binnentreden tijdens nachtrust van het bed gelicht. Ernstig gebrek. [ABRS, 1 februari 2013, 201300150] 
    • Maatregel uitgereikt na vrijheidsontneming. [ABRS , 28 november 2014, 201408621] 
  • Onbestreden gronden. Niet is gebleken dat de vreemdeling als gevolg van het geconstateerde gebrek nog nader en meer in het bijzonder in zijn belang is geschaad (of dat de bewaring overigens in strijd is met het recht)
    • Niet gewezen op recht op consulaire bijstand. Werkt mee aan terugkeer. Geen openbare orde aspecten. [ABRS, 18 februari 2009,  200808871] 
    • Niet gewezen op recht op consulaire bijstand. Weigert medewerking aan terugkeer. [ABRS, 20 februari 2009, 200808991] 
    • Niet gewezen op recht op consulaire bijstand. Ontbreken OO-aspecten niet van doorslaggevend belang. [ABRS, 25 maart 2009, 200901222
    • Niet gewezen op recht op consulaire bijstand. [ABRS, 28 mei 2009, 200901606
    • Niet gewezen op recht op consulaire bijstand. Weigert elke medewerking aan terugkeer. [ABRS, 12 januari 2010, 200909095] 
  • Van (…) onevenwichtigheid is (…) geen sprake 
    • Niet tijdige categoriewijziging. [ABRS, 18 november 2008, 200807623; ABRS, 18 januari 2010, 200908393]
    • Overbrenging na strafrechtelijke detentie. Geen M122. [ABRS, 19 november 2010, 201009284]
  • Kennelijk zwaarwegende belangen bewindspersoon bij bewaring [geen 'echte' belangenafweging]
    • Onduidelijk voortraject. Geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Ongewenst verklaard. [ABRS, 30 oktober 2009, 200906826] 
    • VRIS Inspanningsverplichting geschonden. Veroordeeld voor het plegen van een misdrijf en gebruik gemaakt van een vals, dan wel vervalst document. [ABRS, 21 april 2010, 201002519] 
    • Vreemdeling is niet tijdig medegedeeld dat hij zich bij het bewaringsgehoor kan doen bijstaan door zijn raadsman. Ongewenst verklaard. [ABRS, 27 augustus 2009, 200904667]
    • Onrechtmatige MTV-controle. 'Zwerver' [ABRS, 2 februari 2012, 201105125 & 201105127 & 201105914
    • ‘Met name is niet gesteld dat de vreemdeling daadwerkelijk op korte termijn kan worden uitgezet of dat het risico dat het voornemen tot uitzetting niet kan worden gerealiseerd onaanvaardbaar moet worden geacht.’ [ABRS, 25 januari 2013, 201211681 (twee zware gronden, drie lichte gronden); ABRS, 13 mei 2015, 201503386 (twee zware gronden, drie lichte grond)]
Naar moet worden aangenomen behoren strafrechtelijke contra-indicaties in beginsel niet meer tot de met de bewaring gediende belangen die in redelijke verhouding staan tot de ernst van een gebrek en de daardoor geschonden belangen.

Zie ook: Vreemdelingenbewaring & gebreken: wikken & wegen, 2 november 2008

Update 160314 [aanvullingen & correcties]

BOA's en het toezicht op vreemdelingen

Zijn buitengewoon opsporingsambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen?

In het gemeenschappelijke artikel 2 van besluiten Buitengewoon Opsporingsambtenaar [enzovoort] worden als buitengewoon opsporingsambtenaar aangewezen de ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder b, van de Politiewet 2012.

Uit artikel 47, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet volgt echter dat ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, c en d van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen zijn belast.

Buitengewoon opsporingsambtenaren zijn derhalve niet belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen. Toch komt het soms voor dat buitengewoon opsporingsambtenaren wel worden ingezet bij de uitoefening van het vreemdelingentoezicht [zie bijvoorbeeld: Rtb DH zp DB, 7 augustus 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:10156 (terugkeerbesluit)].

Dat inzet van buitengewoon opsporingsambtenaren bij de uitoefening van het vreemdelingentoezicht heeft gevolgen voor de besluiten en maatregelen die op die inzet zijn gebaseerd.