woensdag 27 februari 2008

GeDublind Op Een Artikel 2.2 Vb Afschrift Van Een Paspoort Met Visum

Kan een artikel 2.2 Vb afschrift van een reisdocument met een visum daarin ten grondslag worden gelegd aan een Dublinclaim op grond van artikel 9 lid 2 DV?

Doel van de in artikel 4 Vw jo artikel 2.2 Vb neergelegde afschriftverplichting voor vervoerders is gelegen in bestrijding van illegale immigratie en betere grenscontroles. Dat volgt uit de plaatsing van voornoemde bepalingen in de respectievelijke regelingen (‘Toegang’). Dat volgt ook uit de preambule van Richtlijn 2004/82/EG van 29 april 2004 (gebaseerd op artikel 62 lid 2 EG Verdrag en artikel 63 lid 3 EG Verdrag) die vergelijkbare verplichtingen voor vervoerders als de afschriftverplichting in het leven roept.

Doel van de afschriftverplichting is niet het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van een asielaanvraag (gebaseerd op artikel 63 lid 1a EG Verdrag). Indien een artikel 2.2 Vb afschrift van een reisdocument aan een Dublinclaim ten grondslag wordt gelegd dan wordt het afschrift ten onrechte gebruikt voor een doel waarvoor het niet in het leven is geroepen.

Artikel 9 lid 2 DV bepaalt dat wanneer een asielzoekende vreemdeling houder is van een geldig visum de lidstaat die dit visum heeft afgegeven verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Artikel 18 lid 2 DV bepaalt dat voor de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden gebruikt. Artikel 18 lid 3 DV bepaalt dat bewijsmiddelen formele bewijzen zijn en indirecte bewijzen weerlegbare aanwijzingen. Artikel 18 lid 3 DV bepaalt voorts dat lijsten worden opgesteld waarin bewijsmiddelen en indirecte bewijzen worden vermeld. Die lijsten zijn opgesteld en te vinden in Bijlage III DUV.

Een afschrift van een reisdocument wordt niet vermeld als bewijsmiddel voor een visum in Bijlage III DUV. Een afschrift van een reisdocument wordt evenmin vermeld als een indirect bewijs van een visum in Bijlage III DUV. Onder meer gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van een asielzoekende vreemdelingen gelden overigens wel als indirect bewijs voor een visum. Een gewaarschuwd asielzoekende vreemdeling (& ook zijn Zuster van Liefde) telt voor twee.

Een artikel 2.2 Vb afschrift van een reisdocument lijkt niet ten grondslag te kunnen worden gelegd aan een Dublinclaim op grond van artikel 9 lid 2 DV.

woensdag 20 februari 2008

Ongewenst Verklaarde 1F'ers Met Een Betwist Beroep Op Artikel 3 EVRM

Een ongewenst verklaarde vreemdeling heeft volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling] geen belang bij procederen over verblijf en kan al hetgeen hij aan de orde had willen stellen in de verblijfssprocedure aan de orde stellen in de procedure over de ongewenstverklaring .

De ongewenstverklaringsprocedure is zo tot een juridisch vangnet geworden en biedt volgens de Afdeling 'rechtsherstel' aan de ongewenstverklaarde 1F'er [ABRS, 13 december 2004, 200408722/1, JV 2005/60 (art 3 EVRM) ABRS, 27 april 2007, 200700419/1 (art 3 EVRM) ABRS, 9 mei 2007, 200701433/1, JV 2007/295 (artt 3 & 8 EVRM) ABRS, 19 juli 2007, 200702240/1 (art 1F VlV)].

De vraag of de ongewenstverklaringsprocedure de ongewenstverklaarde 1F'er 'rechtsherstel' biedt moet in het geval dat er sprake is van een betwist artikel 3 EVRM risico ontkennend worden beantwoord.

De rechtsmiddelen die kunnen worden aangewend hebben geen schorsende werking, een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening mag veelal niet worden afgewacht, er wordt in vreemdelingenbewaring gesteld en er worden uitzettingshandelingen verricht.

De ongewenstverklaringsprocedure kan niet leiden tot de vaststelling dat er sprake is van en artikel 3 EVRM risico omdat een artikel 3 EVRM risico de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring niet aantast. Dat volgt uit een uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2006 [ABRS, 7 augustus 2006, JV 2006/371] waaruit kan worden afgeleid dat samenloop van een ongewenstverklaring en een artikel 3 EVRM risico mogelijk is.

Een duurzaam artikel 3 EVRM risico kan de rechtmatigheid van een ongewenstverklaring aantasten [A5/2 Vc] maar gelet op de rechtspraak van de Afdeling over de duurzaamheid van een artikel 3 EVRM risico [ABRS 18 juli 2007, 200701663/1, JV 2007/392; ABRS 21 november 2007, 200704604/1] kan in een geval waarin sprake is van een betwist artikel 3 EVRM risico per definitie niet sprake zijn van een duurzaam artikel 3 EVRM risico.

Indien wordt vastgesteld dat het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie over het artikel 3 EVRM risico niet door de bestuursrechtelijke beugel kan dan kan dat niet leiden tot een gegrondverklaring van het ongewenstverklaringsberoep gelet op de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2006 over de mogelijkheid van samenloop van ongewenstverklaring en een artikel 3 EVRM risico.

De enige bescherming die een ongewenstverklaarde vreemdeling in dat geval heeft is een overweging in een uitspraak ten overvloede dat het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie over een artikel 3 EVRM risico niet door de bestuursrechtelijke beugel kan.

Een ongewenstverklaringsprocedure waarin een beroep op artikel 3 EVRM aan de orde moet worden gesteld voldoet niet aan de eisen de het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daar aan stelt. Gewezen wordt op de zaken Gebremedhin t. Frankrijk [EHRM, 26 april 2007, JV 2007/252] en Sultani t. Frankrijk [EHRM, 20 september 2007, JV 2007/462] waaruit kan worden opgemaakt dat in procedures waarin een beroep op artikel 3 EVRM aan de orde wordt gesteld in beginsel schorsende werking verbonden behoort te zijn aan de indiening van een rechtsmiddel.

Door een asielzoekende vreemdeling gelijktijdig met de afwijzing van de asielaanvraag ongewenst te verklaren – en derhalve prematuur - brengt de Staatssecretaris van Justitie die asielzoekende vreemdeling in een situatie waarin een verboden refoulement voortdurend dreigt. En dat is wat zou kunnen worden genoemd een vorm van ‘detournement de procedure’ die de ongewenstverklaring onrechtmatig maakt.

zondag 17 februari 2008

Gezamenlijk Binnentreden Ter Bestrijding Van Overlast & Criminaliteit &Zo

In veel steden werken gemeentelijke diensten samen met elkaar en met politiediensten waaronder de vreemdelingendienst met als doel de bestrijding van overlast en criminaliteit en de verbetering van de leefomgeving. Uit gepubliceerde samenwerkingsafspraken kan worden opgemaakt dat ook vreemdelingrechtelijke doelen worden beoogd. Zie bijvoorbeeld het Haagse samenwerkingsconvenant project “aanpak malafide infrastructuur rond illegalen”, de Rotterdamse Interventie-aanpak en het Roosendaalse "Plan van Aanpak". Voor aanvullende informatie over andere steden houdt deze Zuster van Liefde zich aanbevolen.

In het kader van de samenwerking worden ook woningen binnengetreden. Voor binnentreden is in beginsel een machtiging vereist. De vraag of in het geval van gezamelijk binnentreden één machtiging volstaat of dat voor elke uitgeoefende bevoegdheid moet worden gemachtigd lijkt inmiddels te zijn beantwoord. Uit uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage zp Amsterdam [30 november 2006, Awb 06/54456, LJN AZ4543], rechtbank 's-Gravenhage zp Rotterdam [10 oktober 2007, Awb 07/35722, niet gepubliceerd] en rechtbank 's-Gravenhage zp 's-Hertogenbosch [20 november 2007, Awb 07/42350] kan worden opgemaakt dat bij binnentreden voor meerdere doelen één machtiging niet volstaat. Het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie in de laatste zaak is op 24 december 2007 met een verwijzing naar artikel 91 lid 2 Vw kennelijk ongegrond verklaard [200708285/1].

Vertrek & Uitzettings [Voorbereidings] Handelingen

In hoofdstuk A4 Vc is beleid opgenomen over vertrek en uitzetting. Hoofdstuk A4 Vc bestaat uit 11 paragrafen: 'Inleiding', 'Zelfstandig vertrek', 'Vertrektermijnen', 'Reisdocumenten', 'Zelfstandig vertrek gefaciliteerd door IOM', 'Uitzetting', 'Geen uitzetting om gezondheidsredenen', 'Uitzetting via aanvoerende vervoersonderneming', 'Verhaal van kosten van uitzetting', 'Vreemdelingen in de strafrechtketen' en 'Internationale overeenkomsten over terug- en overname'. Daarnaast zijn er de procesprotocollen van de Dienst Terugkeer en Vertrek [DT&V] die belast is met vertrek en uitzetting. Die procesprotocollen zullen gepubliceerd worden op de website van de DT&V en zijn nu al te raadplegen via Migratieweb.

Van vertrek is volgens het cirkelredenerend beleid sprake indien een vreemdeling zelfstandig of gedwongen vertrekt uit Nederland. De term uitzetting wordt gebruikt voor 'verwijdering met de sterke arm uit Nederland'. Het is niet duidelijk of er onderscheid moet worden gemaakt tussen 'gedwongen vertrek' en 'uitzetting'.

In rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State lijken een identiteitsgehoor , het invullen van een overdrachtsformulier, de overdracht van het dossier aan DT&V, het overplaatsen van de vreemdeling, het aanwijzen van een regievoerder, een vertrekgesprek, een LP aanvraag en onderzoek naar documenten &zo als uitzettingshandelingen of handelingen ter voorbereiding van de uitzetting te worden aangemerkt.

Het is de vraag of een identiteitsgehoor, het invullen van een overdrachtsformulier en de overdracht van het dossier aan de DT&V kunnen worden aangemerkt als uitzettings[voorbereidings]handelingen. De handelingen immers worden verricht door de vreemdelingendienst en niet door de DT&V [ABRS, 9 november 2007, 20070708/1, LJN BB8361].

Het overplaatsen van een vreemdeling kan niet als een uitzettings[voorbereidings]handeling worden aangemerkt. De [wettelijke] grondslag van overplaatsing is te vinden in hoofdstuk V van het Vreemdelingenbesluit [‘Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatrtegelen’] en in het daarop gebaseerde beleid in hoofdstuk A6 Vc en niet in hoofdstuk VI van het vreemdelingenbesluit [‘Vertrek, uitzetting en ongewenstverklaring’].

Een vertrekgesprek lijkt vooral informatief van karakter te zijn waarbij de vreemdeling gewezen wordt op activiteiten die hij zelf kan ondernemen teneinde zijn vertrek uit Nederland te realiseren. Het is de vraag of een vertrekgesprek kan worden aangemerkt als een uitzettings[voorbereidings]handeling gelet op de omstandigheid dat uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 22 augustus 2007 [ABRS, 22 augustus 2007, 200704992/1, LJN BB2452] volgt dat zelfstandig vertrek en het begeleiden daarvan niet als uitzettings[voorbereidings]handelingen kunnen worden aangemerkt.

Het is de vraag of onderzoek naar documenten &zo kan worden aangemerkt als een uitzettings[voorbereidings]handelingen omdat de [wettelijke] grondslag daarvoor te vinden lijkt te zijn in hoofdstuk IV van de vreemdelingenwet [& het vreemdelingenbesluit en het voorschrift vreemdelingen] ['Toezicht en uitvoering'] en niet in hoofdstuk VI van voornoemde regelingen ['Vertrek, uitzetting en ongewenstverklaring'].

Op de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State over uitzettings[voorbereidings]handelingen valt nog wel een & ander af te dingen.

zaterdag 16 februari 2008

Voortvarendheid Uitzettingshandelingen

Op 16 juli 2007 overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [200703728/1; LJN BB1374] met zoveel woorden dat een ‘strategische denkpauze’ van 14 dagen voor met uitzettingshandelingen wordt begonnen zich niet verdraagt met de bij iedere uitzetting vereiste voortvarendheid.

Inmiddels lijken een identiteitsgehoor [ABRS, 8 november 2007, 200706730/1, LJN BB8315], het invullen van een overdrachtsformulier [ABRS, 9 november 2007, 200707008/1, LJN BB8361], de overdracht van het dossier aan DT&V [ABRS, 9 november 2007, 200707008/1, LJN BB8361], het aanwijzen van een regievoerder [ABRS, 9 november 2007, 200707008/1, LJN BB8361], het overplaatsen van de vreemdeling [ABRS, 19 november 2007, 200707170/1, LJN BB8866], een vertrekgesprek [ABRS, 21 november 2007, 200707283/1, LJN BB8878], een een LP aanvraag [ABRS, 21 november 2007, 200707283/1] en onderzoek naar documenten &zo [ABRS 5 december 2007, 200707884/1] allemaal uitzettingshandelingen te zijn of handelingen ter voorbereiding van de uitzetting [ABRS 5 december 2007, 200707884/1].

Is de Kneuterdijkse mus van 16 juli 2007 een dooie mus?

Uit artikel 63 lid 2 Vw jo artikel 6.1 Vb volgt dat de minister van justitie bevoegd is om bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot uitzetting alle daartoe benodigde handelingen te verrichten. Uit artikel 22 van de Organisatieregeling Ministerie van Justitie 2007 [Stc 2007/199, 15 oktober 2007, via overheid.nl] volgt dat de Dienst Terugkeer en Vertrek [DT&V] belast is met vertrek en uitzetting. Alleen handelingen verricht door de DT&V lijken te kunnen worden aangemerkt als uitzettingshandelingen of handelingen ter voorbereiding van de uitzetting.

Het antwoord op de vraag wat uitzettingshandelingen of handelingen ter voorbereiding van de uitzetting zijn kan worden gevonden in de afdeling 1 & 2 van hoofdstuk 6 Vreemdelingenwet, in hoofdstuk 6 Vreemdelingenbesluit, in hoogdstuk 6 Voorschrift Vreemdelingen en in paragraaf A4 Vreemdelingencirculaire.

De tijd zal leren of de Kneuterdijkse mus van 16 juli 2007 een dooie mus is.

ABRS 23 januari 2008 [200708271/1] Vreemdelingenbewaring & (Acute) Ziekenhuisopname

X is nog niet in vreemdelingenbewaring gesteld of hij wordt opgenomen in een FOBA waar aan hem een zodanig medicatie wordt verstrekt dat de verwachting is dat hij pas na 3 weken weer aanspreekbaar zal zijn. De rechtbank 's-Gravenhage zp 's-Hertogenbosch [Awb 07/42346] verklaart het beroep gegrond op op 20 november 2007 vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting van meet af aan.

De Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State verklaart op 23 januari 2008 het door de Staatsecretaris van Justitie ingestelde hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak en verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond omdat X na 3 weken nog steeds niet aanspreekbaar bleek te zijn en er geen sprake was van concrete aanwijzingen dat daarin binnen afzienbare tijd alsnog verandering zou komen. Onder die omstandigheden kon - mede gelet op de wetenschap van de al jarenlange psychische [?] klachten van X - zicht op uitzetting niet meer worden aangenomen.

Namens de vreemdeling was ter zitting een wat ongelukkig geformuleerd beroep gedaan op paragraaf A4/7.3 Vc dat door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State samengevat wordt 'hertaald' [om met mr TS te spreken] als een beroep op het ontbreken van zich op uitzetting van meet af aan. Over paragraaf A4/7.3 Vc geen woord.

In paragraaf A4/7.3 Vc staat onder meer:
In het geval dat onomstotelijk vaststaat dat de vreemdeling om medische redenen niet in staat is om te reizen, bijvoorbeeld bij een acute opname in een ziekenhuis, kan het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw door de IND, op advies van de DT&V, zonder onderliggende aanvraag worden vastgesteld en verleend. In dat geval kan ook het beroep van de vreemdeling op artikel 64 Vw ingewilligd worden zonder dat daarvoor eerst een advies wordt ingewonnen van het BMA. In een dergelijk geval volstaat een bewijs van ziekenhuisopname of een ander medisch bewijs, of een advies van de DT&V waaraan een dergelijk bewijs ten grondslag heeft gelegen.

Indien in het geval van een acute ziekenhuisopname onomstotelijk vast staat dat een vreemdeling om medische redenen niet in staat is te reizen en een artikel 64 Vw situatie wordt vastgesteld dan vervalt gelet op het bepaalde artikel 64 Vw jo artikel 8j Vw jo artikel 59 lid 1b Vw de grondslag van de vreemdelingenbewaring en is zicht op uitzetting helemaal niet meer relevant.

Uit [oudere] rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [ABRS, 14 mei 2002, 200201377/1; ABRS, 7 april 2003, 200301730/1; ABRS, 8 mei 2003, 200301576/1, JV 2003/S314] kan worden opgemaakt dat de vaststelling dat er van een artikel 64 Vw sprake is voorwaarde is om er een beroep op te kunnen doen. Wat valt er echter nog vast te stellen indien onomstotelijk vast staat dat een vreemdeling om medische redenen niet in staat is te reizen.

De Staatssecretaris van Justitie schijnt in rechte het standpunt in te nemen dat een in vreemdelingenbewaring gestelde vreemdeling pas op of omstreeks het moment dat hij de vliegtuigtrap wordt opgedragen een beroep kan doen op artikel 64 Vw Dat is in strijd met het eigen beleid van de Staatssecretaris van Justitie waarin staat dat de uitzettingsbelemmering van artikel 64 Vw kan worden ingeroepen wanneer een vreemdeling zich bevindt in de situatie waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort [B 8/10 Vc & A4/7.1 Vc]. De vraag of op grond van artikel 64 Vw uitzetting achterwege moet blijven kan zich volgens datzelfde beleid niet eerder voordoen dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten [A4/7.1 Vc 2000]. Niet pas op de vliegtuigtrap. Zie ook ABRS, 6 april 2007, 200608225/1.

Zusters van Liefde

(...) De vreemdelingenbewaring is het stiefkindje van het recht. Er is weinig voor nodig om deze maatregel bij aanvang te rechtvaardigen: illegaal verblijf en zicht op uitzetting. Dat betekent dat de controle op een juiste aanwending eerder ligt in de finesses dan in het grote gebaar.

De vreemdelingenbewaring eist van een advocaat specifieke vaardigheden, maar die staan niet in hoog aanzien (...) Al die vaardigheden staan in de eerste plaats op zichzelf. De client heeft recht op een degelijke begeleiding. Maar daarnaast staan ze in dienst van een voortdurende waakzaamheid. Het is nooit helemaal uitgesloten dat de advocaat op enig moment op een onvolkomenheid stuit die de hele zaak doet kantelen.

Wie ziet dat de vreemdelingenadvocaat het er goed vanaf breng? Niet de confrere, niet de tegenpartij, niet de portemonnee en ook niet de rechter. Achter de referte van de advocaat kan grote alertheid verscholen liggen, of een louter niets doen.

Wat houdt de vreemdelingenadvocaat bij de les? Het moet de beroepseer zijn, innerlijke overtuiging, gewetensvroming, een zekere trots. En dan fatsoen, desnoods een fatsoen zonder illusie. En soms misschien een toewijding die Gerard Reve de Zusters van Liefde toeschrijft.

Roeping
(voor de Zusters van Liefde te Weert)
Zuster Immaculata die al vier en dertig jaar verlamde oude mensen wast, in bed verschoont, en eten voert, zal nooit haar naam vermeld zien. Maar elke ongewassen aap die met een bord: dat hij vóór dit, of tegen dat is, het verkeer verspert, ziet s-avonds reeds zijn smoel op de tee vee. Toch goed dat er een God is.

Het is niet onopgemerkt gebleven, Advocatenblad, jrg. 2008, nr. 2, p. 61 (van der Does), 61