zondag 29 juni 2008

De ongewenstverklaringsprocedure als juridisch afvoerputje.

De Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State verwijst de ongewenstverklaarde vreemdeling die de toepassing van artikel 1F VlV [ABRS, 19 juli 2007, 200702240/1; ABRS, 5 november 2007, 200705293/1, LJN BB8147; ABRS 22 oktober 2007, 200704566/1, JV 2008/3, LJN BB7202] en/of een beroep op artikel 3 EVRM [ABRS, 13 december 2004, 200408722/1, JV 2005/60; ABRS, 27 april 2007, 200700419/1; ABRS, 9 mei 2007, 200701433/1, JV 2007/295] en/of een beroep op artikel 8 EVRM [ABRS, 9 mei 2007, 200701433/1, JV 2007/295] en/of een beroep op artikel 15c KwalRi [ABRS 21 mei 2008, 200707344/1, JV 2008/256, LJN BD2773] aan de orde stellen wil naar de ongewenstverklaringsprocedure.

Procedureel biedt de ongewenstverklaringsprocedure niet het beloofde rechtsherstel voor het verlies van de toelatingsprocedure wegens het ontbreken van procesbelang.

De ongewenstverklaringsprocedure kent weliswaar veel fasen [voornemensfase, bezwaarfase, beroepsfase, hoger beroepsfase] maar het bezwaar schorst de ongewenstverklaring niet, een verzoek om een voorlopige voorziening mag niet worden afgewacht, vrijheidsontnemende maatregelen worden toegepast en uitzetting dreigt voor een voorzieningenrechter zich over de zaak heeft kunnen buigen.

Ook inhoudelijk biedt de ongewenstverklaringsprocedure niet het beloofde rechtsherstel voor het verlies van de toelatingsprocedure wegens het ontbreken van procesbelang.

De toepasselijkheid van artikel 3 EVRM tast de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring niet aan [ABRS, 7 augustus 2006, JV 2006/371] zodat de ongewenst verklaarde vreemdeling met een beroep op artikel 3 EVRM verwezen wordt naar een procedure die niet voldoet aan de eisen die artikel 3 jo artikel 13 EVRM daaraan stelt omdat een gebrekkige besluitvorming met betrekking tot artikel 3 EVRM niet kan leiden tot gegrond verklaring van een tegen de ongewenstverklaring gericht beroep en tot vernietiging van de ongewenstverklaringsbeschikking op bezwaar [ABRS, 11 december 2003, 200305004/1, JV 2004/52; ABRS, 15 juni 2006, 200602132/1, JV 2006/290].

Voor een beroep op artikel 3 EVRM lijkt alleen nog de naar mijn idee overigens onbewandelbare weg van artikel 72 lid 3 Vw open te staan [EHRM, B. t. Nederland, 15 september 2005, JV 2006/33; ABRS, 15 juni 2006 , 200602132/ & 200602125/1, JV 2006/290; ABRS, 6 maart 2008, 200706839/1, JV 2008/169, LJN BC7124]. De artikel 72 lid 2 Vw procedure heeft met de ongwenstverklaringsprocedure vergelijkbare problemen.

Aan een beroep op artikel 15c KwalRi wordt niet toegekomen in het geval artikel 1F VlV aan de ongewenstverklaring ten grondslag ligt. Indien het artikel 1F VlV besluit in stand blijft is de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing en derhalve ook artikel 15c KwalRi niet. Indien het artikel 1F VlV besluit niet in stand blijft vervalt de grondslag van de ongewenstverklaring. In andere gevallen zal artikel 15c KwalRi de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring niet aantasten gelet op de omstandigheid dat het meer bescherming biedende artikel 3 EVRM de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring al niet aantast.

[(Update) Uit de Notitie betreffende de toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag van 6 juni 2008 van de Staatssecretaris van Justitie kan worden opgemaakt dat het beleid gewijzigd wordt in die zin dat pas tot ongewenstverklaring wordt overgegaan nadat de tegenwerping van artikel 1F VlV onherroepelijk is geworden]

zaterdag 28 juni 2008

Raad van State Jaarverslag 2006, Het grievenstelsel in vreemdelingenzaken

In het jaarverslag van de Raad van State van 2006 wordt aandacht besteed aan het grievenstelsel in vreemdelingenzaken. De moeite van het lezen waard.

Voor boven het nachtkastje:

  • de uitspraak van de rechtbank in eerste aanleg vormt het voorwerpvan hoger beroep niet het in eerste aanleg bestreden besluit
  • grieven dienen de redenen te bevatten ten betoge dat bepaalde onderdelen van de uitspraak van de rechtbank onjuist zijn
  • grieven dienen rechtsvragen op te werpen in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin

vrijdag 27 juni 2008

Laten wij de hand in eigen boezem steken.

Net als mr B.K. Olivier [ABRS, 28 april 2008, 200800919/1, JV 2008/250 nt B.K. Olivier] worstel ik mij wekelijks door nieuwe op de vreemdelingenwet gebaseerde uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State gepubliceerd op de website van de Raad van State [inclusief uitspraken waarvan hoger beroep is ingesteld & hoger beroepschriften]. Dat zijn er een stuk of 70 [per week] waarvan een % of 90 verkort wordt afgedaan, niet ontvankelijk is of waarin de Afdeling zich onbevoegd heeft verklaard. Die 90% lees ik niet behalve als het de Staatssecretaris van Justitie is die appelleerde.

De kwaliteit van onze grieven laat te wensen over maar gelukkig leukt de Afdeling ze zo nu & dan op en komt het toch nog tot een knappe uitspraak.

Zie bijvoorbeeld:
  • ABRS, 11 juli 2007, 200702071/1 (artikel 1F VlV, faciliteren)
  • ABRS, 23 mei 2008, 200705074/1 (rechterlijke toetsing hoofdlijnen & relevante bijzonderheden asielrelaas)
  • ABRS, 28 mei 2008, 200802254/1 (geen herhaalde aanvraag indien geen besluit van gelijke strekking)

Wordt het niet tijd voor het in eigen boezem steken van onze handen?

ABRS, 16 juni 2008, 200803052/1: Toetsing van een ten tijde van de eerste asielaanvraag nog niet actueel asielmotief [dreigende besnijdenis]

Een asielzoekende vreemdelinge van wie in rechte wel de Somalische afkomst is komen vast te staan maar niet de gestelde Somalische nationaliteit dient een tweede asielaanvraag in waaraan ze ondermeer de dreigende besnijdenis van haar tijdens de aanvraagfase van de eerste asielprocedure geboren dochter ten grondslag legt.

Het beroep op de afwijzing van de tweede aanvraag wordt kortsluitend gegrond verklaard omdat de voorzieningenrechter uitgaat van de geloofwaardigheid van de Somalische herkomstnationalteit en in verband met de dreigende besnijdenis van de inmiddels bijna 5 jaar oude dochter van de asielzoekende vreemdelinge.

De Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] verklaart het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie op 16 juni 2008 kennelijk gegrond en vernietigt de uitspraak omdat de voorzieningenrechter ten onrechte van de geloofwaardigheid van de Somalische herkomstnationaliteit van de asielzoekende vreemdelinge is uitgegaan [ABRS, 16 juni 2008, 200803052/1, LJN BD5503].

Met een verwijzing naar een uitspraak van 6 maart 2008 [ABRS, 6 maart 2008, 200706839/1] onderzoekt de Afdeling of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en concludeert de Afdeling dat die er niet zijn nu [voor zover relevant] de asielzoekende vreemdelinge haar gestelde Somalische herkomstnationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en haar dochter is geboren vóór de afwijzing van haar eerste asielaanvraag zodat zij de dreigende besnijdenis in die eerste asielprocedure aan de orde had kunnen [& moeten] stellen.

Ten tijde van de afwijzing van de eerste asielaanvraag van de asielzoekende vreemdelinge was haar dochter ongeveer 3 maanden oud. Op dat moment was de dreigende besnijdenis helemaal niet actueel omdat onder meer uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van november 2007 kan worden opgemaakt dat in Somalië meisjes besneden worden bij een leeftijd tussen 6 en 10 jaar, in steden tussen 5 en 9 jaar [pagina 62].

Ik vraag me af waarom de Afdeling de gestelde dreigende besnijdenis beoordeelt omdat deze gelet op de omstandigheid dat de asielzoekende vreemdeling haar Somalische herkomstnationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt helemaal niet relevant is voor de beoordeling van haar tweede asielaanvraag.

Ik vraag me verder af of van een asielzoekende vreemdelinge kan worden geëist dat zij een niet actueel asielmotief aan de orde stelt ter onderbouwing van een eerste asielaanvraag op straffe van het tegenwerpen van het ontbreken van nieuwe feiten en/of omstandigheden bij het indienen van een tweede asielaanvraag na het actueel worden van het asielmotief. Van een niet actueel asielmotief immers kan niet worden gesteld dat het relevant is voor de beoordeling van een asielaanvraag [zie bijvoorbeeld: ABRS, 14 april 2006, 200601113/1 (ro 2.1.3), MigratieWeb ve06000557].

Ik vraag me tenslotte af of de aanvraag van de asielzoekende vreemdelinge als een herhaalde aanvraag zou kunnen zijn aangemerkt indien van de geloofwaardigheid van de gestelde Somalische herkomstnationaliteit zou zijn uitgegaan. De dreigende besnijdenis immers kan worden aangemerkt als een nieuw feitencomplex dat een zelfstandig karakter heeft ten opzichte van de eerdere asielaanvraag. In zo'n geval lijkt van een herhaalde aanvraag geen sprake te zijn [ABRS, 31 oktober 2002 (zinledige verwijzing na eerdere afwijzende beschikking), LJN AF2853; ABRS, 31 mei 2005 (asielaanvraag na terugkeer land van herkomst: nieuw feitencomplex met zelfstandig karakter tov eerdere asielaanvraag), JV 2005/255, mn TS ; ABRS, 20 december 2006, 200607242/1 (asielaanvraag na terugkeer land van herkomst), LJN AZ5991, MigratieWeb ve07000067; ABRS, 27 april 2007, 200701212/1 (asielaanvraag na terugkeer land van herkomst), LJN BA4658, MigratieWeb ve07000908; ABRS 22 november 2007, 200705487/1 (bekering in de beroepsfase), JV 2008/39 mn TS, MigratieWeb ve08000002; ABRS, 26 mei 2008, 200800351/1 (bekering in beroepsfase), LJN BD3183].

Herhaalde Aanvragen: Schaven & Schuren

Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1; AB 2003, 315) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een naar inhoud en toetsingskader materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing.
ABRS, 13 juli 2006, 200506456/1, JV JV 2006/397, ro 2.2.1

Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 13 juli 2006 in zaak no. 200506456/1; JV 2006/397) vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing.
ABRS, 20 april 2007, 200700590/1, ro 2.2.1

Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 20 april 2007 in zaak nr. 200700590/1; www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een gelijkluidend besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing.
ABRS, 6 maart 2008, 200706839/1, ro 2.1.2

Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, www.raadvanstate.nl) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1, www.raadvanstate.nl).
ABRS, 28 mei 2008, 200801656/1, ro 2.1.2; ABRS, 28 mei 2008, 200802254/1, ro 2.1.1

donderdag 26 juni 2008

ABRS, 12 juni 2008, 200803561/1 & 200803756/1: ATW & Vrijheidsbeneming: De Afdeling is om!

Tot voor kort achtte de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] de Algemene Termijnenwet van toepassing op artikel 94 lid 2 Vw omdat de termijn van 14 dagen een termijn van beroep ter zake van vrijheidsbeneming zou zijn en niet de vrijheidsbeneming zelf zou betreffen [ABRS, 12 juni 2002, 200102075/1; ABRS 3 maart 2003, 200300272/1, JV 2003/171; 7 juni 2006, 200603435/1, JV 2006/285; ABRS, 26 maart 2007, 200701655/1, JV 2007/228, LJN BA2376]. Zo kon de termijn van 14 dagen voor het horen door de rechtbank van een van zijn vrijheid benomen vreemdeling met enkele dagen worden opgerekt.

Op 12 juni 2008 precies 6 jaar na de eerste uitspraak in de hierbovengenoemde zin is de Afdeling om gegaan [ABRS, 12 juni 2008, 200803561/1; ABRS, 12 juni 2008, 200803756/1].

De Afdeling herhaalt [ABRS, 11 februari 2005, 200409759/1, JV 2005/172 nt R.J.G.M. Widdershoven] dat artikel 94 lid 2 Vw een voorschrift is dat zich direct tot de rechtbank richt en een uitwerking is van hetgeen ter bescherming van de van zijn vrijheid benomen vreemdeling is bepaald in artikel 15 lid 2 Gw en artikel 5 lid 4 EVRM en dat de daarin bepaalde termijn strekt tot waarborging van een recht van zo fundamentele aard dat grond bestaat om ook zonder dat dit door partijen aan de orde is gesteld de naleving van deze termijn te beoordelen [de appellerende vreemdeling in de uitspraak met het kenmerk 200803756/1 had op schending van artikel 94 lid 2 Vw niet gegriefd].

De Afdeling voegt daar aan toe dat gegeven het belang dat met de naleving van artikel 94 lid 2 Vw is gemoeid en de aan de schending van die bepaling te verbinden gevolgen de daarin gestelde termijn wordt opgevat als een termijn die zozeer verband houdt met de duur van de vrijheidsbeneming dat deze kan worden aangemerkt als een termijn van vrijheidsbeneming waarvoor de Algemene Termijnenwet niet geldt [de appellerende vreemdeling in de uitspraak met het kenmerk 200803561/1 had op de toepasselijkheid van artikel 4c ATW niet gegriefd].

maandag 23 juni 2008

ABRS, 9 juni 2008, 200708173 & 200706131: GeMAPPt & [On]gehoord in het AC

Uit een tweetal uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling] gedaan op 9 juni 2008 [ABRS, 9 juni 2008, 200708173, LJN BD4766; ABRS, 9 juni 2008 200706131, LJN BD4407] wordt [eindelijk] duidelijk dat in de AC procedure de arts of de verpleegkundige van de GG&GD een geheel andere vraag beantwoordt dan het Meldpunt Asielzoekers met Psychische Problemen [hierna MAPP].

De GG&GD onderzoekt of psychische problemen aan het horen van een asielzoekende vreemdeling in de weg staan. Het MAPP onderzoekt in hoeverre een asielzoekende vreemdeling vanwege zijn psychische toestand in staat moet worden geacht tijdens het horen coherente en consistente verklaringen af te leggen. De Staatssecretaris van Justitie betrekt de MAPP rapportage bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas van een asielzoekende vreemdeling.

Voorheen leek de GG&GD de onderzoeksvraag van het MAPP [soms] wel te betrekken bij de vraag of een asielzoekende vreemdeling kon worden gehoord [LJNR 2007-201, mr G.W.J. Oosterholt, Meldpunt asielzoekers met psychische problemen maakt school, blz 861; bijvoorbeeld Rtb DH nzp Amsterdam, 16 augustus 2007, Awb 07/30202 & Awb 07/30206, ro 11 (gepeekt: ABRS, 11 september 2007, 200706051/1)].

In de periode van juni 2006 tot 1 mei 2007 heeft het MAPP in 118 gevallen onderzoek verricht en is de asielzoekende vreemdeling in 93 daarvan doorgestuurd naar de 'normale' procedure [NAV 2007/4, mr R. Bruin & mr M. Reneman, ‘Psychische problemen in kaart. Het MAPP en het vermogen om coherent en consistent te verklaren’, blz 254 ev]. Het is de vraag of asielzoekende vreemdelingen die zijn geMAPPt doorgestuurd blijven worden nu de MAPP rapportage aan de mogelijkheid om een asielzoekende vreemdeling te horen niet afdoet en de MAPP rapportage wordt betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het resultaat van het horen.

De tijd zal het leren.

Uit het tweetal uitspraken wordt ook duidelijk dat MAPP rapportage via de zijdeur wordt afgevoerd indien de rapportage niet verklaart waarom een asielzoekende vreemdeling onvoldoende informatie verstrekt over over huis, tuin &keukenkwesties (200706131) en/of indien de op de aan de kwaliteit van de verklaringen afbreuk doende omstandigheid niet aanwezig wordt geacht (200708173).

Een gewaarschuwd Zuster van Liefde telt voor twee.

dinsdag 10 juni 2008

'n Zeurende Zuster van Liefde [over www.rechtspraak.nl & www.raadvanstate.nl]

www.raadvanstate.nl
  • Namen van arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het EG Hof van Justitie worden [soms] mee-geanonimiseerd;
  • Niet alle op de vreemdelingenwet gebaseerde uitspraken lijken te worden gepubliceerd [200802387/1 (waarneming 6 juni 2008); update 200707758/1 (waarneming 27 juni 2008); update 200801299/1, 200802709/1 (waarneming 22 juli 2008)];
  • Systematisch bijhouden van op de vreemdelingenwet gebaseerde uitspraken is niet goed mogelijk omdat 'publicatiedatum' als selectiecriterium ontbreekt;
  • Zoeken op reeksen van woorden blijkt niet goed mogelijk [bijvoorbeeld: "Staatssecretaris van Justitie, appellant" "artikel 91, tweede lid,"];
  • &zovoort.
www.rechtspraak.nl
  • Er kan tegenwoordig niet meer worden gedeeplinkt naar lijsten van treffers [erg sneu voor beheerders van websites];
  • Scrollen is voor laptoppers & muizenhaters een ramp;
  • Snelzoeken met termen waarin een "/" staat kan niet [snelzoeken naar uitspraken die naar een uitspraak verwijzen is niet mogelijk];
  • &zovoort.

dinsdag 3 juni 2008

Rechterlijke Toetsing Hoofdlijnen Asielrelaas Enerzijds & Relevante Bijzonderheden Anderzijds

Bij de beoordeling van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen over de feiten die een asielzoekende vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. De asielzoekende vreemdeling is immers veelal niet in staat en van hem kan ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn relaas overtuigend met bewijsmateriaal te staven.

Om de asielzoekende vreemdeling tegemoet te komen en toch een adequate beoordeling van de aanvraag te kunnen verrichten wordt het asielrelaas en de daarin gestelde feiten voor waar aangenomen indien de asielzoekende vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.

Indien een van de in artikel 31 lid 2a Vw tot en met artikel 31 lid 2f Vw genoemde omstandigheden zich voordoet mogen in het asielrelaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen.Van van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.

De rechter dient de beoordeling van de geloofwaardigheid van een asielrelaas terughoudend te toetsen.

Aldus standaardrechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.

De terughoudende toetsing lijkt niet te gelden voor de beoordeling van de vraag wat hoofdlijnen van een asielrelaas zijn en wat de relevante bijzonderheden ervan [ABRS, 23 mei 2008, 200705074/1]. Dat zat er al aan te komen [ABRS, 9 januari 2006, 200501667/1, JV 2006/190; ABRS, 23 januari 2004, 200306979/1, JV 2004/104].

Laten wij daarmee ons voordeel doen.

zondag 1 juni 2008

ABRS, 25 april 2008, 200707985/1: Afgifte, Verlies of Wegmaken van Reis(route)documenten

Beleidsmatig zijn documenten die de reisroute onderbouwen reisdocumenten waarvan een asielzoekende vreemdeling zich heeft bediend bij grenscontroles tijdens de reis naar Nederland en alle andere documenten en bescheiden op grond waarvan kan worden vastgesteld welke reisroute die asielzoekende vreemdeling heeft gevolgd [C4/3.6.2 Vc].

Wanneer reis(route)documenten ontbreken wordt onderzocht of dat ontbreken toerekenbaar is. Indien verklaringen over het ontbreken niet consistent en geloofwaardig zijn en/of die verklaringen niet overeen komen met hetgeen overigens bekend is dan is het aannemelijk dat het ontbreken van reis(route)documenten aan een asielzoekende vreemdeling is toe te rekenen [C4/3.6.3 Vc].

‘Hetgeen overigens bekend is’ betreft bij het ontbreken van reis(route)documenten alle informatie die betrekking heeft op reizen naar Nederland. Aandachtspunten bij de toetsing van verklaringen aan 'hetgeen overigens bekend is' zijn (1) dat het in beginsel niet geloofwaardig dat een asielzoekende vreemdeling geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen, (2) dat in het geval van ontbreken van reis(route)documenten consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over het ontbreken van de reis(route)documenten en de reisroute een blijk van wil geeft tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute en (3) dat in het geval van het ontbreken van reis(route)documenten en wetenschap over de reisroute consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen alsnog bewijs kan leveren over de reisroute. [C4/3.6.3 Vc]

Verlies en wegmaken van reis(route)documenten na binnenkomt in Nederland wordt in beginsel toegerekend. Datzelfde geldt voor afgifte aan een reisagent tenzij er sprake is van dwang. [C4/3.6.3 Vc]

In een uitspraak van 25 april 2008 op het hoger beroep van een slordig grievende Staatssecretaris van Justitie overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling] dat consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over de reisroute slechts van belang zijn indien eerst is vastgesteld dat sprake is van het toerekenbaar niet overleggen van reis(route)documenten [ABRS, 25 april 2008, 200707985/1, LJN BD1536].

Helaas, was het maar zo. Uit het beleid volgt dat consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over de reisroute aan de beoordeling van de toerekenbaarheid van het ontbreken van reis(route)documenten vooraf gaan en niet achteraf.

In twee uitspraken van 13 mei 2008 heeft de Afdeling de teugels weer aangehaald. Indien een asielzoekende vreemdeling verklaart dat hij zijn reisdocumenten na binnenkomst in Nederland heeft weggemaakt of laten wegmaken is er geen plaats is voor de conclusie dat het volledig ontbreken van documenten hem niet valt tegen te werpen indien hij vervolgens consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisroute aflegt (ABRS, 13 mei 2008, 200801244/1, LJN BD2147; ABRS, 13 mei 2008, 200801329/1).