donderdag 31 juli 2008

ABRS 2 augustus 2005 200503470/1 [ja tenzij] & ABRS 4 augustus 2005 200505241/1 [neen tenzij]

X is afkomstig uit de DRC. De asielaanvraag van X wordt afgewezen, hij zal worden uitgezet naar Zuid Afrika. Tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag stelt X beroep in. De voorzieningenrechter die het beroep beoordeelt onderzoekt niet of uitzetting van X [naar zijn land van herkomst de DRC] in strijd is met artikel 3 EVRM omdat X zal worden uitgezet naar Zuid Afrika. Daarover klaagt X terecht in hoger beroep omdat, zo overweegt de Afdeling, het bestreden besluit er niet toe strekt dat X niet naar zijn land van herkomst de DRC zal worden uitgezet. Ja, tenzij.

Y is afkomstig uit Liberia. De asielaanvraag van Y wordt afgewezen, hij zal worden uitgezet naar Brazilië. Tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag stelt Y beroep in. De voorzieningenrechter die het beroep beoordeelt onderzoekt niet of de uitzetting van Y naar Brazilië in strijd is met artikel 3 EVRM. Daarover klaagt Y tevergeefs in hoger beroep; tevergeefs omdat, zo overweegt de Afdeling, uitzetting van Y naar zijn land van herkomst Liberia niet in strijd is met artikel 3 EVRM en het betreden besluit er niet toe strekt dat Y naar Brazilië zal worden uitgezet. Neen, tenzij.

Gelet op de verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 EVRM dient bij de behandeling van een asielaanvraag eerst te worden beoordeeld of de asielzoekende vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is dan wel dat uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM en vervolgens, indien er van verdragrechtelijke uitzettingsbelemmeringen geen sprake is, of er andere gronden zijn voor toelating. Op die wijze van beoordeling dient de rechterlijke toetsing daarvan aan te sluiten (ABRS 3 december 2001 200105129/1 LJN AD8707; ABRS 13 maart 2003 200300008/ 1 LJN AF7606). Die wijze van rechterlijke toetsing lijdt uitzondering indien het best reden besluit er toe strekt de asielzoekende vreemdeling aan een derde land over te dragen dan wel een derde land van eerder verblijf [waaronder vreemd genoeg het zogenaamde verblijfsalternatief (ABRS 25 november 2002 200205367/1 LJN AF3796; ABRS 3 december 2001 200105129/1 LJN AD8707)] tegen te werpen waar hij geacht wordt bescherming te kunnen vinden (ABRS 13 maart 2003 200300008/1 LJN AF7606). Die wijze van rechtelijke toetsing lijkt nu ook uitzondering te lijden indien het bestreden besluit ertoe strekt dat er niet naar het land van herkomst zal worden uitgezet. Dat lijkt een open deur. Indien een bestreden besluit ertoe strekt om een asielzoekende vreemdeling niet uit te zetten naar zijn land van herkomst is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie kennelijk van oordeel dat diens uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM. Indien partijen het daar over eens zijn dan valt er voor de rechter niet te toetsen omdat de rechter dan door te toetsen buiten de omvang van het geschil treedt. De Afdeling laat zich niet snel betrappen op een open deur. Wat bedoelt de Afdeling?

De Afdeling stelt zich op het standpunt dat indien een bestreden besluit geen beslissing bevat over het land waarnaar zal worden uitgezet en over wijze van uitzetting er geen ruimte is voor de rechter om daarover een oordeel te geven. (zie bijvoorbeeld ook ABRS 1 oktober 2003 200303193/1 JV 2003/529 nt BKO). Wat nu indien het bestreden besluit waarbij de asielaanvraag van de uit Land van Herkomst afkomstige Z is afgewezen [anders dan door het tegenwerpen van een derde land waar naar zal worden overgedragen of een derde land van eerder verblijf] wel een beslissing bevat over het land - Land van Uitzetting - waar hij naar zal worden uitgezet. Er zijn geen verdragsrechtelijke belemmeringen om naar Land van Herkomst uit te zetten, indien die er wel waren kleeft er een gebrek aan het besluit waarbij de asielaanvraag van Z is afgewezen (ABRS 29 mei 2001 JV 2001/166), de rechter komt bij constatering daarvan aan een toetsing van de uitzetting naar Land van Herkomst niet meer toe. Door de afwijzing van de asielaanvraag van Z ontstaat een verplichtende (ABRS 29 mei 2001 JV 2001/166) bevoegdheid van rechtswege om tot uitzetting van Z over te gaan; naar het oordeel van de Afdeling kan uitzetting als een van rechtswege verbonden gevolg van de afwijzing van de asielaanvraag door de rechter slechts worden getoetst indien dat rechtsgevolg van belang zou kunnen zijn voor de beslissing op de asielaanvraag (ABRS 24 juli 2002 200202765/1 JV 2002/311 nt BKO; ABRS 29 januari 2004 200308322 JV 2003/134 nt BKO). Indien de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie die bevoegdheid tot de uitzetting beperkt tot uitzetting naar Land van Uitzetting [en er wordt gesteld dat uitzetting naar Land van Uitzetting in strijd is met artikel 3 EVRM] dan dient gelet op de tekst van artikel 29 lid 1 sub b Vw 2000 [waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen het land van herkomst en andere landen] die uitzetting door de rechter te worden getoetst. Als pasen en pinksteren op één dag vallen!

21 augustus 2005

zondag 27 juli 2008

ABRS, 2 juli 2008, 200803711/1 & ABRS, 11 juli 2008, 200800203/1: Geen herhaalde aanvraag, wel een dooie mus

Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] 19 december 2005 [ABRS, 19 december 2005, 200509677/1, JV 2006/49], 2 juli 2008 [ABRS, 2juli 2008, 200803711] en 11 juli 2008 [ABRS, 11 juli 2008, 200800203/1] kan worden uitgemaakt dat er sprake is van gewijzigd recht (landenbeleid) en dus van een 'eerste' afwijzing indien in een eerdere asielprocedure de gestelde nationaliteit van de asielzoekende vreemdeling onbestreden is gebleven.

Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2005 kan worden opgemaakt dat in zo'n geval het de Staatssecetaris van Justitie vrij staat om in het kader van de beoordeling van nieuwe aanvraag te bezien of hij de door de asielzoekende vreemdeling gestelde gestelde nationaliteit geloofwaardig acht.

In de zaak waarover de Afdeling op 2 juli 2008 oordeelde was door de asielzoekende vreemdelinge bij de nieuwe aanvraag een verklaring overgelegd van het directoraat-generaal burgerregister van haar land van herkomst waaruit bleek dat zij niet voorkomt in het geboorteregister in haar land van herkomst. Reden waarom aan de gestelde nationaliteit van de asielzoekende vreemdelinge alsnog geen geloof meer werd gehecht.

In de zaak waarover de Afdeling op 1 juli 2008 oordeelde was een taalanalyse uitgevoerd omdat kennelijk twijfel was ontstaan over de gestelde nationaliteit van de asielzoekende vreemdeling [onduidelijk is op basis waarvan, maar zie ABRS, 12 september 2007, 200703538/1, ro 2.2.4 & ABRS, 11 maart 2008, 200707187, ro 2.2.3] en kon de uitkomst van de taalanalyse die twijfel niet wegnemen. Omdat de asiezoekende vreemdeling niet had voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van uitstel van het indienen van een rapport contraexpertise [zie ook: ABRS, 11 juli 2008, 200801021/1] werd alsnog geen geloof meer gehecht aan de gestelde nationaliteit van de asielzoekende vreemdeling.

Een gewaarschuwd Zuster van Liefde telt voor twee.

donderdag 24 juli 2008

ABRS, 11 juli 2008, 200805134/2: Alleen een uitzettingsverbod indien een toelatingsvraag aan de orde is?

In een uitspraak van 11 juli 2008 op een door een in vreemdelingenbewaring gestelde vreemdeling met een vrees voor uitzetting ingediend verzoek om een voorlopige voorziening overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling; ABRS, 1 juli 2008, 200805134/2]:
Hoewel door de vreemdeling is gesteld dat hij met uitzetting wordt bedreigd, ziet de voorzitter geen aanleiding die uitzetting te verbieden, omdat daarvoor in beginsel alleen grond kan zijn indien in hoger beroep de toelatingsvraag aan de orde is. Dan moet immers een voorziening mogelijk zijn, die voorkomt dat een vreemdeling wordt uitgezet, ten aanzien van wie nadien blijkt dat hij aanspraak op toelating heeft.

Dat een verzoek om een uitzettingsverbod in een bewaringszaak niet voor toewijzing vatbaar is ligt voor de hand gelet op de omstandigheid dat in een bewaringszaak [een] uitzetting[sbeletsel] op zich niet in geschil is [vergelijk Chahal t. UK, 15 november 1996, RV 1996/20; ABRS, 4 juli 2003, 200303002/1, JV 2003/368; ABRS, 14 oktober 2003, 200305887/1, JV 2003/540; ABRS, 25 januari 2007, 200608762/1, JV 2007/100, LJN AZ7877; ABRS , 31 oktober 2007, 200707113/1, JV 2008/7, LJN BB7257; ABRS , 21 januari 2008, 200708360/1, LJN BC3234]. Uitzetting heeft bovendien tot gevolg dat de vreemdelingenbewaring wordt opgeheven en daar gaat het een in vreemdelingenbewaring gestelde vreemdeling uiteindelijk om.

Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat [een] uitzetting[sbeletsel] niet alleen aan de orde kan of moet worden gesteld in een toelatingsprocedure maar ook in een ongewenstverklaringsprocedure [ABRS, 13 december 2004, 200408722/1, JV 2005/60; ABRS, 27 april 2007, 200700419/1; ABRS, 9 mei 2007, 200701433/1, JV 2007/295] of in een op artikel 72 lid 3 Vw gebaseerde procedure [ABRS, 15 juni 2006, 200602132/1 en 200602135/1, JV 2006/290; ABRS, 6 maart 2008, 200706839/1].

Indien in een ongewenstverklaringsprocedure of in een op artikel 72 lid 3 Vw gebaseerde procedure waarin [een] uitzetting[sbeletsel] aan de orde wordt gesteld een verzoek om een uitzettingsverbod niet meer voor toewijzing vatbaar is lijkt me dat tamelijk problematisch.

Indien in die procedures een verzoek om een uitzettingsverbod nog wel voor toewijzing vatbaar is doet dat afbreuk aan de kneuterige overweging van de Afdeling in de hierboven genoemde uitspraak van 11 juli 2008 dat voor een uitzettingsverbod in beginsel alleen grond kan zijn indien de toelatingsvraag aan de orde is.

Zie overigens ook: voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage nzp Dordrecht, 15 juli 2008, Awb 08/9155, LJN BD8292.

zaterdag 12 juli 2008

Artikel 64 Vw 2000

Uitzetting blijft achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Artikel 64 Vw 2000

De Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] overweegt in steeds scherpere bewoordingen dat een beroep op artikel 64 Vw 2000 [pas] aan de orde is in het geval van een op handen zijnd tijdstip van een daadwerkelijke uitzetting:

  • Voorop dient te worden gesteld dat het enkel beroep van de vreemdeling op artikel 64 van de Vw 2000 niet meebrengt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daarvoor is vereist dat de staatssecretaris de bepaling op de vreemdeling van toepassing acht. In de enkele niet nader toegelichte mededeling dat hij ziek is behoefde de staatssecretaris geen aanleiding te zien om zich ten aanzien van appellant op dat standpunt te stellen of onderzoek naar zijn reisvaardigheid te doen, te minder nu nog geen sprake was van een daadwerkelijke uitzetting. [ABRS, 14 mei 2002, 200201377/1, MigratieWeb ve07000739, ro 2.3]
  • Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (...) brengt het enkele beroep op artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 en daarmee op artikel 64 van die wet, niet mee dat betrokkene rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daarvoor is vereist dat de minister de bepaling van toepassing acht. (...) De niet met enige medische verklaring onderbouwde mededeling van appellant dat hij medisch ongeschikt is voor een vliegreis (...) hebben de minister kennelijk geen aanleiding gegeven zich op het standpunt te stellen dat artikel 64 van de Vw 2000 op appellant van toepassing is of onderzoek naar zijn reisvaardigheid te doen. De toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000 is ook eerst aan de orde, indien daadwerkelijke uitzetting op handen is. [ABRS, 7 april 2003, 200301730/1, MigratieWeb ve07000738, ro 2.2.1 ev]
  • Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (...) brengt het enkele beroep van de vreemdeling op artikel 64 van de Vw 2000 niet mee dat hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Daarvoor is vereist dat de minister de bepaling op de vreemdeling van toepassing acht. In de enkele niet nader toegelichte mededeling dat hij ziek is, behoefde de minister geen aanleiding te zien om zich ten aanzien van appellant op dat standpunt te stellen of onderzoek naar zijn reisvaardigheid te doen, te minder nu nog geen sprake was van daadwerkelijke uitzetting. [ABRS, 8 mei 2003, 200301576/1, JV 2003/S314, ro 2.5.2]
  • Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege, zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (...) is de toepasselijkheid van dit artikel eerst aan de orde, indien daadwerkelijke uitzetting op handen is. [ABRS, 6 april 2007, 200608225/1, MigratieWeb ve07000724, ro 2.3]
  • (...) Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (...) is de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000, inhoudende dat uitzetting achterwege blijft indien de vreemdeling om gezondheidsredenen niet kan reizen, eerst aan de orde indien het tijdstip van diens daadwerkelijke uitzetting op handen is. (...) [ABRS, 1 juni 2007, 200702994/1, ro 2.2]
  • Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (...) is de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000, inhoudende dat uitzetting achterwege blijft indien de vreemdeling om gezondheidsredenen niet kan reizen, eerst aan de orde indien het tijdstip van diens daadwerkelijke uitzetting op handen is. (...) [ABRS, 26 juni 2008, 200803632/1, ro 2.4.1]
Uit het beleid van de Staatssecretaris van Justitie volgt dat een beroep op artikel 64 Vw 2000 mogelijk is indien een vreemdeling geen rechtmatig verblijf [meer] heeft waarbij niet van belang is of de uitzetting op korte termijn is gepland [paragraaf A4/7.1 Vc 2000]. Een vreemdeling die zich eerst op het moment dat de daadwerkelijke uitzetting dreigt beroept op een bij hem lang bestaand medisch feit waarvan niet is vastgesteld dat het een beletsel is voor de uitzetting frustreert in de ogen van de Staatssecretaris van Justitie zijn uitzetting en mag een verzoek om een voorlopige voorziening gekoppeld aan een bezwaarschrift naar aanleiding van de afwijzing van de aanvraag om artikel 64 Vw 2000 toe te passen [?] niet af wachten [paragraaf A4/7.5 Vc 2000].

Zo vindt een vreemdeling die 'te vroeg' een beroep doet op artikel 64 Vw 2000 de Afdeling op zijn weg en de vreemdeling die 'te laat' een [betwist] beroep doet op artikel 64 Vw 2000 de Staatssecetaris van Justitie.

Sneu!

zondag 6 juli 2008

ABRS, 26 juni 2008, 200800038/1: Aan een minuut ontleend vertrouwen beschaamd

Een op de d-grond toegelaten vreemdeling wiens aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is afgewezen kan geen rechten ontlenen aan een verondersteld oordeel over de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas in een minuut bij de inwilligende beschikking omdat die minuut een intern stuk is [vergelijk Hof DB, 16 oktober 2003, 99/02463, LJN AO1248, ro 4.1], dat geen deel uitmaakt van een besluit, aan de inhoud waarvan geen althans geen doorslaggevende betekenis toekomt.

Aldus de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] in een uitspraak van 26 juni 2008 [ABRS, 26 juni 2008, 200800038/1, LJN BD6230]. De rechtbank had overwogen dat de vreemdeling aan de inhoud van minuut bij de inwilligende beschikking het gerechtvaardigd vertrouwen had kunnen ontlenen dat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas door de Staatssecretaris van Justitie niet meer ter discussie zou worden gesteld.

De Afdeling verwijst in de uitspraak naar een brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 4 mei 2000 [26732, nr. 14, pagina 21] waarin de Staatssecretaris van Justitie ingaat op de betekenis van de minuut van een beschikking [tegen de achtergrond van de parlementaire discussie over het oorspronkelijke artikel 40 lid 2 Vw (thans artikel 42 Vw) volgens welke bepaling de motivering van een (inwilligende: 26732, nr. 8, Nota van Wijziging) beschikking niet kenbaar hoefde te worden gemaakt, ZvL]. De Afdeling acht daarbij van belang dat het oorspronkelijke artikel 40 lid 2 bij de Derde Nota van Wijziging [26732, nr. 73] is komen te vervallen hetgeen volgens de Afdeling betekent dat een besluit tot toelating van een motivering moet worden voorzien en dat die motivering bepalend is voor dat besluit.

Uit de brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede kamer van 4 mei 2000 volgt [ook] dat een minuut een zorgvuldige en kwalitatief goede besluitvorming moet waarborgen.

Uit de Nota naar aanleiding van het Verslag [26732, nr. 7] volgt dat in de minuut alle relevante gegevens worden vastgelegd en uitgewisseld [pagina 41], dat in de minuut wordt aangegeven op grond van welke overwegingen tot de [concept]beslissing is gekomen, dat bij een afwijzing van de aanvraag die redenering in de beschikking te vinden maar bij een inwilliging van de aanvraag niet, dat aan de hand van de minuut kan worden gezien zien of de redenering deugdelijk is en dat later kan worden nagegaan waarom ooit de status is verleend [pagina 165]. De minuut bevat derhalve de motivering van de inwilligende beschikking.

Uit de toelichting bij het doen laten vervallen van het oorspronkelijke artikel 40 lid 2 Vw in de Derde Nota van Wijziging volgt dat men daarmee niet meer heeft beoogd dan dat in de inwilligende beschikking moet worden aangegeven op welke van de in artikel 29 lid 1 Vw vermelde toelatingsgronden de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend. Het doen laten vervallen van het oorspronkelijke artikel 40 lid 2 Vw heeft derhalve niet zonder meer tot gevolg gehad dat in de inwilligende beschikking moet worden aangegeven op grond van welke overwegingen tot de beslissing is gekomen.

Doel van het oorspronkelijk artikel 40 lid 2 Vw was doorprocederen te voorkomen. Niet valt in te zien waarom een vreemdeling wiens verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingetrokken of wiens aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet wordt ingewilligd niet zou mogen vertrouwen op een aan de inwilligende beschikking ten grondslag liggende, in een minuut neergelegde, motivering die om proceseconomische redenen niet kenbaar is gemaakt.

Het belang van de asielzoekende vreemdeling heeft geleid tot het doen laten vervallen van het oorspronkelijke artikel 40 lid 2 Vw. Dat vervallen keert zich nu tegen die vreemdeling. Sneu!

& wat moeten we nu weer met 'althans geen doorslaggevende'.

woensdag 2 juli 2008

Identiteitsgehoor als uitzettingsvoorbereidingshandeling: Schaven & Schuren

2.1.1 In zijn brief (...) heeft de staatssecretaris, (...) medegedeeld dat (...) kort na de inbewaringstelling, en op (...) een identiteitsgehoor van appellante heeft plaatsgevonden, doch hij niet heeft kunnen achterhalen wanneer de aanvraag om een laissez-passer(...) is ingevuld.
2.1.2. Gelet op het vorenstaande, heeft de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat binnen een redelijk te achten periode handelingen ter fine van uitzetting (...) zijn verricht.
ABRS, 29 augustus 2007, 200705221/1, JV 2007/470

Het beroep op de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007 [200705221/1, ZvL] slaagt niet, omdat de staatssecretaris in die zaak niet aannemelijk had gemaakt dat binnen een redelijk te achten periode uitzettingshandelingen waren verricht.
ABRS, 21 november 2007, 200707283/1, LJN BB8878

De rechtbank heeft in dat verband bij haar beoordeling terecht betekenis gehecht aan het (...) [kort na de inbewaringstelling, ZvL] gehouden identiteitsgehoor. Dat gehoor strekt er immers toe om nadere gegevens te verkrijgen die nodig zijn om de voorgenomen uitzetting van de vreemdeling te kunnen bewerkstelligen. Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 29 augustus 2007 in zaak nr. 200705221/1 (JV 2007/470) dan ook niet geoordeeld dat het zogeheten identiteitsgehoor niet is aan te merken als een activiteit ter voorbereiding van de uitzetting.
ABRS, 12 juni 2008, 200803529/1; ABRS, 12 juni 2008, 200803532/1, LJN BD5485

Neen?

[Maar zie ook: ABRS, 8 november 2007, 200706730/1, LJN BB8315]

dinsdag 1 juli 2008

ABRS, 28 maart 2008, 200708114: Verzoek om heroverweging van een eerder besluit tot afwijzing of intrekking van een verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijde van een vreemdeling van Irakese nationaliteit wordt ingetrokken omdat hij niet uit Irak afkomstig zou zijn. Anderhalf jaar later wordt de Irakese vreemdeling door de autoriteiten van zijn land van herkomst in het bezit gesteld van een paspoort en verzoekt hij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie [herhaalde malen] om heroverweging van het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

Het verzoek om heroverweging wordt opgevat als een herhaalde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd [??? ABRS, 10 mei 2007, 200609255/1, LJN BA5551]. De aanvraag wordt afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb omdat de authenticiteit van het paspoort niet aannemelijk zou zijn gemaakt. De Irakese vreemdeling stelt beroep in dat gegrond wordt verklaard omdat gelet op het nationaliteitsrecht van de authenticiteit van het paspoort behoort te worden uitgegaan.

In de opengevallen aanvraagfase herhaalt de Irakese vreemdeling dat het hem niet gaat om een herhaalde aanvraag maar om een verzoek om heroverweging van het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Aan de Irakese vreemdeling wordt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van datum waarop aan de formaliteiten van de herhaalde aanvraag is voldaan.

In beroep stelt de Irakese vreemdeling dat geen recht is gedaan aan zijn verzoek om heroverweging van het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en klaagt hij over de ingangsdatum van de hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het beroep wordt gegrond verklaard onder meer omdat de Irakese vreemdeling eerder in de gelegenheid had moeten worden gesteld om aan formaliteiten van de aanvraag te voldoen. De Staatssecretaris van Justitie stelt hoger beroep in.

Op 28 maart 2008 constateert de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling] dat niet in geschil is dat er een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend en dat de omstandigheid dat de Irakese vreemdeling zich op het standpunt is blijven stellen dat het besluit tot intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd had moeten worden heroverwogen dat niet anders maakt. De Afdeling verklaart het hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie met een verwijzing naar artikel 44 lid 2 Vw [ingangsdatum] en artikel 3.38 VV ev [aanvraagformaliteit(en)] kennelijk gegrond [ABRS, 28 maart 2008, 200708114, JV 2008/199].

Had de Irakese vreemdeling kunnen krijgen wat hij wilde hebben door zijn aanvraag anders in te kleden?

Neen (vrees ik)!

Een verzoek om heroverweging van een eerder besluit tot afwijzing of intrekking van een verblijfsvergunning is een verzoek om toelating welke toelating slechts kan plaats vinden krachtens het bepaalde in de vreemdelingenwet [ABRS, 30 juli 2003, 200302357/1, JV 2003/401]. Een verzoek om heroveweging wordt derhalve aangemerkt als een aanvraag [ABRS, 10 maart 2005, 200407175/1, JV 2005/180; ABRS, 6 september 2005, 200503486/1, JV 2005/403 nt B. Olivier] om een verblijfsvergunning welke aanvraag moet voldoen aan de eisen die de vreemdelingenwet daar aan stelt.

De Irakese vreemdeling had een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

Artikel 34 Vw bepaalt dat een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden verleend indien de betrokken vreemdeling direct voorafgaande aan de aanvraag daartoe 5 achtereenvolgende in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Irakese vreemdeling had voorafgaande aan zijn verzoek tot heroverweging geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hem stond derhalve alleen de mogelijkheid open om een aanvraag in te dienen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarvan de ingangsdatum wordt bepaald door datum aanvraag.

Dat is leuk voor al die niet meer ongewenst verklaarde 1F'ers van wie het asielberoep niet ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en die daarom een nieuwe aanvraag in moeten dienen of [?] een verzoek tot heroverweging.