zaterdag 20 november 2010

Inreisverbod & ongewenstverklaring

Artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn bepaalt dat een inreisverbod moet worden oplegd indien geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend of indien niet aan de terugkeer verplichting is voldaan. In overige gevallen kan een inreisverbod worden opgelegd.

Het inreisverbod en de ongewenstverklaring hebben overeenkomsten en verschillen.

Het inreisverbod kan alleen worden opgelegd aan hier te land verblijvende derdelanders. Binnen [?] en buiten Nederland verblijvende derdelanders en unieburgers en hun familieleden kunnen worden ongewenst verklaard.

Een inreisverbod wordt in beginsel opgelegd voor een maximale termijn van 5 jaar. Ongewenstverklaring vindt plaats vooronbepaalde duur.

Een inreisverbod kan worden ingetrokken en geschorst. Een ongewenstverklaring kan alleen worden geschorst ('tijdelijk opgeheven') in zeer uitzonderlijke en dringende omstandigheden.

Het verblijf hier te lande van een derdelander die ongewenst is verklaard is strafbaar, het verblijf van een derdelander aan wie een inreisverbod is opgelegd niet.

In inreisverbod geldt voor het gehele Schengengebied, een ongewenstverklaring alleen voor Nederland.

Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn kan een derdelander aan wie een inreisverbod is opgelegd tevens ongewenst worden verklaard. Dat houdt volgens de toelichting verband met de omstandigheid dat de Terugkeerrichtlijn geen bepalingen met betrekking tot handhaving en sanctionering bevat. Verwezen wordt in de toelichting naar jurisprudentie van het EU Hof van Justitie volgens welke de lidstaten bij de implementatie van een richtlijn het beginsel van de gemeenschapstrouw in acht dienen te nemen en ervoor te zorgen dat het nuttige effect van de richtlijn wordt gewaarborgd hetgeen tevens inhoudt dat effectieve toepassing en handhaving in de praktijk in waartoe behoort het stellen van sanctioneringsmaatregelen die doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn. Volgens de toelichting brengt het beginsel van gemeenschapstrouw met zich mee dat overtreding van het inreisverbod in beginsel gevolgen moet hebben. [MvT, 32420 nr 3, pagina 10]

Geen bepalingen met betrekking tot handhaving en sanctionering?

In de Preambule bij de richtlijn wordt onder punt 14 overwogen dat het effect van nationale terugkeermaatregelen een Europese dimensie moet krijgen door middel van een inreisverbod dat de betrokkene de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van alle lidstaten ontzegt.

Overwogen wordt vervolgens dat de duur van het inreisverbod per geval volgens de omstandigheden dient te worden bepaald, normaliter niet langer mag zijn dan vijf jaar en dat in deze context in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met het feit dat de betrokken onderdaan van een derde land reeds het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit of uitzettingsbevel of dat hij zich op het grondgebied van een lidstaat heeft begeven, terwijl een inreisverbod van kracht was.

Uit de richtlijn zelf vloeit voort dat de handhaving en sanctionering van de overtreding van het inreisverbod tot uitdrukking komt in een nieuw of  gewijzigd inreisverbod met een langere duur. Het ongewenst verklaren van een derdelander aan wie een reisverbod is opgelegd staat daarom op gespannen voet de de Terugkeerrichtlijn waarvan het doel is om gemeenschappelijke normen en procedures vast te stellen.

1 opmerking:

Anoniem zei

In zijn uitspraak van 12 januari 2012 heeft de rechtbank Middelburg bepaald dat de ongewenstenverklaring moet worden aangemerkt als een inreisverbod, in de zin van artikel 3, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn. Het vorenstaande laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat de terugkeerrichtlijn zich niet verdraagt met de voor onbepaalde tijd opgelegde ongewenstenverklaring van … Richtlijn conforme uitleg leidt ertoe dat ongewenstenverklaring, gelet op haar rechtgevolgen, moet worden aangemerkt als inreisverbod. Op grond van artikel 11, tweede lid, van deze richtlijn dient de duur ervan beperkt te blijven tot vijf jaar, dan wel een langere duur indien er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.

Een reactie posten