zondag 21 november 2010

Terugkeerrichtlijn: Implementatie inreisverbod

Artikel 11 lid 1 van de Terugkeerrichtlijn bepaalt dat een inreisverbod moet worden opgelegd indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend of indien niet aan de terugkeerverplichting is voldaan. In overige gevallen kan een inreisverbod worden opgelegd. Uit artikel 11 lid 3 van de Terugkeerrichtlijn volgt dat 'om redenen' kan worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod.

Artikel 11 lid 1 & 3 van de Terugkeerrichtlijn zijn - voor zover relevant - geïmplementeerd in het nieuwe artikel 66a van de Vreemdelingenwet [Voorstel van Wet, 32420 nr 2]. Artikel 66a lid 1 van de Vreemdelingenwet luidt - voor zover relevant - als volgt:
Onverminderd artikel 67 kan Onze Minister een inreisverbod uitvaardigen tegen de vreemdeling (...) die Nederland:
a. onmiddellijk moet verlaten (...) of
b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit
De keuze van de wetgever voor een 'kunnen' in plaats van een 'moeten' wordt in de toelichting op het wetsvoorstel ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn gemotiveerd met een verwijzing naar de in het derde lid van artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn geboden mogelijkheid om van het opleggen van een terugkeerverbod af te zien [MvT, 32420 nr 3, pagina 17].

Uit de tekst van het nieuwe artikel 66a lid 1 van de Vreemdelingenwet volgt dat het reisverbod alleen kan worden opgelegd in gevallen waarin geen termijn voor vrijwillig vertrek is gegeven of waarin aan de terugkeerverplichting niet is voldaan.

In de toelichting bij het wetsvoorstel ter implementatie staat echter dat van de in artikel 11 lid 1 van de Terugkeerrichtlijn geboden mogelijkheid om in andere gevallen dan hierboven genoemd gebruik zal worden gemaakt in de gevallen waarin thans slechts [?] wordt overgegaan tot een signalering als ongewenst vreemdeling ['OVR'] en waarin thans geen ongewenstverklaring wordt gegeven [MvT, 32420 nr 3, pagina 18].

In paragraaf A3/9.2.2 van de Vreemdelingencirculaire waar in de toelichting naar wordt verwezen staat dat een signalering als ongewenst vreemdeling wordt toegepast bij verwijdering van een al dan niet criminele vreemdeling, bij toegangsweigering/verwijdering van een vreemdeling die [ver]vals[t]e reis- of identiteitspapieren heeft gebruikt of reis- of identiteitspapieren heeft gebruikt die op hem geen betrekking hebben, bij onttrekking aan toezicht [waaronder het niet hebben voldaan aan de meldpicht] en in het geval een vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid.

In het geval van verwijdering van al dan niet criminele vreemdelingen gaat het om vreemdelingen aan wie geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend of die niet aan de terugkeerverplichting hebben voldaan. Dat volgt uit artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn. Het gaat derhalve niet om andere gevallen in de hierboven genoemde zin.

Van onttrekking aan toezicht is beleidsmatig sprake indien niet wordt voldaan aan een opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dan wel indien sprake is van het niet nakomen van verplichtingen in het kader van toezicht zoals die zijn opgesomd in de artikelen 4.37 tot en met 4.39 en de artikelen 4.42 tot en met 4.52 van het Vreemdelingenbesluit. Het niet nakomen van sommige van de hiervoor genoemde verplichtingen in het kader van toezicht heeft tot gevolg dat van een toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek wordt afgezien bijvoorbeeld in het geval van 'kale ilegalen' of 'overstayers'. Die gevallen zijn derhalve geen andere gevallen in de hierboven genoemde zin. Het niet nakomen van overige van de hiervoor genoemde verplichtingen in het kader van het toezicht heeft niet tot gevolg dat van een toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek wordt afgezien. Die overige gevallen zijn derhalve wel andere gevallen in de hierboven genoemde zin.

Van een vreemdeling ten aanzien van wie concrete aanwijzingen bestaan dat hij een gevaar is voor de nationale veiligheid staat niet zonder meer vast dat aan hem geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend dan wel dat hij niet aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.

Voor het opleggen van een inreisverbod in de in het beleid genoemde gevallen die kunnen aangemerkt als andere gevallen in de hierboven genoemde zin bestaat geen wettelijke grondslag. Van implementatie kan evenmin worden gesproken omdat implementatie op het niveau van beleid niet mag.

Over signalering, inreisverbod zie ook:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten