In de zaak KRS tegen het Verenigd Koninkrijk boog het EU Hof van Justitie [hierna: Hof] zich over een klacht van een Iraanse asielzoeker, van wie op grond van de Dublinverordening was vastgesteld dat Griekenland verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielverzoek, over een dreigende schending van artikel 3 EVRM door die overdracht aan Griekenland [EHRM, KRS t VK, 2 december 2008, 32733/08].
Het Hof overweegt met een verwijzing naar Waite & Kennedy t. Duitsland [EHRM, Waite & Kenndy t Duitsland, 18 februari 1999, 26083/94] dat indien partijen bij het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens [hierna: Verdrag] internationale organisaties oprichten om de samenwerking op bepaalde gebieden te verbeteren dat gevolgen kan hebben voor de bescherming van fundamentele rechten. Het is volgens het Hof onverenigbaar met het Verdrag indien partijen bij het Verdrag zich door die samenwerking zouden kunnen onttrekken aan verantwoordelijkheden die uit het Verdrag voortvloeien. Dat is slechts anders indien binnen internationale organisaties in voornoemde zin fundamentele rechten op vergelijkbare wijze worden gewaarborgd als door het Verdrag. Dan is het nakomen van verplichtingen voortvloeiende uit lidmaatschap van die organisaties gerechtvaardigd.
Binnen de Europese Unie waarvan veel partijen bij het Verdrag lid zijn is een Europees Asielstelsel tot stand gekomen. Dat Europees Asielstelsel bestaat onder meer uit op artikel 63 lid 1 van het EG Verdrag (oud) gebaseerde maatregelen inzake asiel: de Eurodac- en Dublinverordening, de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn. Door het Europees Asielstelsel worden fundamentele rechten, in het bijzonder het refoulementverbod, binnen de Europese Unie op vergelijkbare wijze gewaarborgd als door het Verdrag.
Omdat het refoulementverbod op vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd kan een EU lidstaat uit de Dublinverordening voortvloeiende verplichtingen nakomen en hoeft een beroep op het refoulementverbod niet inhoudelijk te worden behandeld in de claimende lidstaat.
Volgens het Hof was in de zaak KRS tegen het Verenigd Koninkrijk geen sprake van een situatie waarin de verantwoordelijk lidstaat het zo bont maakte dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet meer vergelijkbare wijze werd gewaarborgd als door het Verdrag.
Het Hof overwoog vervolgens dat vanuit het oogpunt van het Verdrag Dublinclaimanten in verantwoordelijke lidstaat altijd nog de bescherming van het Verdrag in kunnen roepen. Dat wordt onze Dublinclaimanten sindsdien voortdurend tegengeworpen.
Het is de vraag of die optie ook nog kan worden tegengeworpen indien ten tijde van het besluit tot overdracht er sprake is van 'evidence capable of proving that' de verantwoordelijke lidstaat verplichtingen voortvloeiende uit het Europees asielstelsel niet naleeft.
Indien een Dublin-overdracht immers tot gevolg heeft dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet meer op een vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd als door het Verdrag met het gevolg dat vanuit de verantwoordelijke lidstaat de bescherming van het Verdrag moet worden ingeroepen dan ontbreekt de hierboven genoemde rechtvaardiging van die Dublin-overdracht namelijk dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie wel op vergelijkbare wijze als door het EVRM wordt gewaarborgd.
Het gaat in dat geval niet om de vraag of het inroepen van bescherming vanuit de verantwoordelijke lidstaat mogelijk is maar om de vraag of de Dublinoverdracht nog gerechtvaardigd is. De claimende lidstaat zal zich daarvan moeten vergewissen.
Indien een Dublin-overdracht tot gevolg heeft dat het refoulementverbod binnen de Europese Unie niet op een vergelijkbare wijze wordt gewaarborgd als door het Verdrag dan moet er IMHO niet worden overgedragen.
Zie ook hier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten