zondag 14 juni 2015

Hoe redelijk is het vooruitzicht op verwijdering naar Somalië?

Op 5 november 2014 overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling]  [ABRS, 5 november 2014, 201407320] dat het vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijke termijn naar Somalië met ingang van 7 oktober 2014 is komen te ontbreken omdat
  • geen gedwongen verwijderingen meer naar Somalië hebben plaatsgevonden na een geslaagde verwijdering op 5 november 2013
  • de bewindspersoon geen helderheid heeft kunnen verschaffen over de inhoud van de verschillende gevoerde gesprekken met de Somalische autoriteiten en over de termijn waarbinnen de Somalische autoriteiten naar verwachting alsnog hun medewerking zullen gaan verlenen aan gedwongen terugkeer
  • de bewindspersoon evenmin duidelijk heeft kunnen maken welke concrete inspanningen in de nabije toekomst zouden verricht gaan worden om tezamen met andere landen [binnen de Europese Unie, de Verenigde Staten] met de Somalische autoriteiten tot uniforme werkafspraken
Het was een vreugde van korte duur.

Op 3 februari 2015 overwoog de Afdeling [ABRS, 3 februari 2015, 201409852] dat er geen grond is voor het oordeel dat vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijk termijn ontbreekt omdat
  • de Somalische autoriteiten op 22 oktober 2014 uitdrukkelijk hebben toegezegd dat zij hangende de besprekingen over het Memorandum of Understanding hun medewerking zullen verlenen aan de gedwongen terugkeer van een beperkt aantal Somalische derdelanders
  • besloten is tot vervanging van het Memorandum of Understanding van 3 mei 2010 en de tekst van het nieuwe Memorandum of Understanding is vastgesteld en besproken met de Somalische autoriteiten
  • er op grond van de toezeggingen op 23 en 30 november 2014 en 7 december 2014 drie Somalische derdelanders daadwerkelijk zijn verwijderd naar Mogadishu
Uit een uitspraak van de Afdeling 10 juni 2015 [ABRS, 10 juni 2015, 201502808] volgt dat er na de geslaagde verwijderingen op 23 en 30 november 2014 en 7 december 2014 geen verwijderingen meer naar Somalië hebben plaatsgevonden en sinds januari 2015 geen gesprekken meer met de Somalische autoriteiten over de hervatting van gedwongen terugkeer [uit ECLI:NL:RBDHA:2015:843 volgt overigens dat er in januari geen besprekingen hebben plaats gevonden].

In de uitspraak overweegt de Afdeling op basis van door de bewindspersoon op 1 mei 2015 verstrekte gegevens dat er mede gelet op het geringe tijdsverloop sinds de uitspraak van 3 februari 2015 geen grond is voor het oordeel dat vooruitzicht op verwijdering binnen een redelijk termijn ontbreekt omdat
  • de bewindspersoon zich nog immer inspant om tot structurele afspraken te komen met de Somalische autoriteiten hetgeen blijkt uit het voorleggen van een nieuw Memorandum of Understanding in maart 2015 en de toezending van een Note Verbale in april 2015 aan de Somalische autoriteiten.
  • niet is gebleken dat de Somalische autoriteiten uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij hun medewerking aan de gedwongen terugkeer van Somalische derdelanders hebben opgeschort
  • de bewindspersoon nog immer Somalische vreemdelingen voor gedwongen terugkeer kan aanmelden bij de Somalische immigratieautoriteiten hetgeen ertoe heeft geleid dat in maart 2015 nog een akkoord is bereikt over de gedwongen terugkeer van een [overigens zelfstandig vertrokken] Somalische derdelander 
Uit uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage volgt dat onderhandelingen over het Memorandum of Understanding zijn gestaakt [Rtb ROT zp DH, 4 juni 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:3911]  dan wel stil gelegd [Rtb ROE zp DH, 13 mei 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5490] . 

In de  uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2015 is niets terug te vinden over het staken of stilleggen van de onderhandelingen. Kennelijk zijn die onderhandelingen gestaakt of stil gelegd na 1 mei 2015 en heeft de bewindspersoon nagelaten om de Afdeling daarover te informeren.

Uit de hierboven genoemde uitspraken van de rechtbank 's-Gravenhage nevenzittingsplaatsen Roermond en Rotterdam volgt voorts dat in uitzonderlijke gevallen een Somalische derdelander schriftelijk via een e-mail aan de Somalische autoriteiten kan worden voorgelegd voor gedwongen terugkeer.

Uit de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage nevenzittingsplaats Rotterdam volgt ten slotte dat er [onder meer] sprake is van een uitzonderlijk geval wanneer er medische of openbare orde [vergelijk ABRS, 8 oktober 20112, 201208135, ro 2.2] aspecten een rol spelen.

In gevallen waarin medische of openbare orde aspecten geen rol spelen lijkt een vooruitzicht op verwijdering naar Somalië binnen en redelijke termijn te ontbreken. Gelet op gestaakte dan wel stil gelegde onderhandelingen over een Memorandum of Understanding lijkt dat thans ook te gelden voor gevallen waarin medische of openbare orde aspecten wel een rol spelen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten