zondag 20 november 2011

Vervolg: EU HvJ, Murat Dereci ea t Oostenrijk, 15 november 2011, C‑256/11

Op 15 november 2011 heeft het EU Hof van Justitie [hierna: Hof] arrest gewezen in de gevoegde zaken van Murat Dereci ea t Oostenrijk [EU HvJ, 15 november 2011, C-256/11; Standpuntbepaling AG P. Mengozzi, 29 september 2011; zie ook hier].

Het arrest wordt minder onbegrijpelijk na het lezen van de standpuntbepaling van AG Paolo Mengozzi.

Het gaat in bovengenoemde gevoegde zaken om derdelanders die willen samenleven met verschillende soorten familieleden/unieburgers die wonen in de lidstaat waarvan ze de nationaliteit hebben, die nimmer gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer en die niet afhankelijk zijn van de derdelanders voor hun levensonderhoud.

D. is illegaal Oostenrijk binnen gekomen, is daarna gehuwd met een Oostenrijkse unieburger, heeft met haar drie kinderen gekregen, heeft een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf bij zijn echtgenote ingediend welke aanvraag is afgewezen, jegens hem is een uitzettingsbevel uitgevaardigd.

H. is gehuwd met een Oostenrijkse unieburger, is daarna Oostenrijk legaal met een visum binnengekomen, heeft na het verstrijken van de geldigheidsduur van haar visum een aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf bij haar echtgenoot ingediend welke aanvraag is afgewezen.

K. is op 2 jarige leeftijd Oostenrijk legaal binnengekomen, heeft na 22 jaar legaal verblijf een aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning ingediend die is afgewezen, heeft vervolgens een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf bij zijn Oostenrijkse moeder door wie hij wordt onderhouden ingediend welke aanvraag is afgewezen, jegens hem zou een uitzettingsbevel zijn uitgevaardigd.

M. is Oostenrijk illegaal binnengekomen, heeft op basis van valse verklaringen een asielaanvraag ingediend die is afgewezen, is gehuwd met een Oostenrijkse unieburger, heeft een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf bij zijn echtgenote ingediend welke aanvraag is afgewezen.

S. leeft met man en meerderjarige kinderen in haar land van herkomst, heeft een aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf bij haar Oostenrijkse vader door wie zij (deels) wordt onderhouden ingediend welke aanvraag is afgewezen.

Volgens de Oostenrijkse autoriteiten stond het Unierecht noch artikel 8 EVRM aan de afwijzing van de aanvragen in de weg.

Het Hof onderzoekt eerst of Gezinsherenigingsrichtlijn en de Unieburgerrichtlijn van toepassing zijn. Dat is niet het geval. De unieburgers immers hebben geen gebruik gemaakt van hun recht op vrij verkeer terwijl de Gezinsherenigingsrichtlijn niet van toepassing is op unieburgers.

Het Hof onderzoekt vervolgens de toepasselijkheid van de verdragsbepalingen betreffende het burgerschap van de Unie.

Het 'Zambrano' criterium dat betrekking heeft op het geval dat erdoor gekenmerkt wordt dat de unieburger feitelijk wordt verplicht om het grondgebied van niet alleen de lidstaat waarvan hij staatsburger is maar ook dat van de Unie als geheel te verlaten is volgens het Hof een criterium van zeer bijzondere aard dat ziet op het geval waarin uitzonderlijk geen verblijfsrecht kan worden ontzegd aan een derdelander die een familielid is van die unieburger.

Het enkele feit dat het voor een unieburger misschien wenselijk is dat een familielid/derdelander bij hem op het grondgebied van de Unie verblijft volstaat volgens het Hof op zich niet om aan te nemen dat die unieburger verplicht zal worden om het grondgebied van de Unie te verlaten indien een verblijfsrecht niet wordt toegekend.

Het Hof maakt dus wel duidelijk in welke gevallen uitzonderlijk wel een verblijfsrecht kan worden ontzegd maar niet in welke gevallen uitzonderlijk niet een verblijfsrecht kan worden ontzegd.

In de standpuntbepaling licht AG Paolo Mengozzi misschien wel een tip van de sluier op.


Hij noemt het geval waarin een unieburger bijvoorbeeld arbeidsongeschikt is en daardoor niet in het levensonderhoud van zijn/haar kinderen kan voorzien en zich ook niet met zijn/haar kinderen kan vestigen in een andere lidstaat. Hij noemt ook het geval waarin een derdelander in economisch en/of juridisch, administratief en affectief opzicht de zorg heeft voor een van zijn ouders/unieburgers.

Een ander geval zou kunnen zijn dat waarin de ouder/derdelander voornemens is om op grond van het ouderlijk gezag bij verwijdering naar het land van herkomst kinderen/unieburgers mee te nemen.

Lezers van dit blogje worden uitgenodigd om meer gevallen naar voren te brengen.

Het Hof onderzoekt ten slotte het recht op eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven.

AG Paolo Mengozzi stelt in de standpuntbepaling dat de bescherming van met name het het in de drie rechtsorden – de nationale, die van de Unie en die van het EVRM – een aanvullende bescherming is. Hij concludeert dat in het geval van een unieburger die gebruik heeft gemaakt van een van de verkeersvrijheden   het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven wordt beschermd op nationaal niveau en op het niveau van het Unierecht (Carpenter?) en dat in het geval van een unieburger die geen gebruik heeft gemaakt van een van die vrijheden wordt die bescherming gewaarborgd op nationaal niveau en door het EVRM.

Het Hof overweegt dat in het geval de situatie van een familielid/derdelander onder het Unierecht valt zal moeten worden onderzocht of de ontzegging van een verblijfsrecht het recht op eerbiediging van het privé-leven en familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 van het Handvest aantast en dat in het geval de situatie van een familielid/derdelander niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt voornoemde onderzoek zal moeten worden verricht in het licht van artikel 8 lid 1 EVRM.

De bescherming die het Hof derdelanders biedt is ruimer dan de bescherming AG Paolo Mengozzi hen biedt. In het geval een unieburger geen gebruik heeft gemaakt van een van de verkeersvrijheden geniet volgens het Hof het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven ook bescherming op het niveau van het Unierecht bijvoorbeeld in een geval waarin de Terugkeerrichtlijn van toepassing is.

Op grond van artikel 6(4) van de Terugkeerrichtlijn kunnen lidstaten te allen tijde beslissen om een illegale derdelander een vorm van toestemming tot verblijf geven. Gelezen in het licht van punten 22 en 24 van de considerans en artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn valt niet in te zien waarom die bepaling derdelanders als D, H, K, M & S geen uitkomst zou kunnen bieden.

Het gaat weliswaar om een 'kan' bepaling maar uit een conclusie van AG Verica Trstenjak van 22 september 2011, C-411/10, in een 'Dublin' zaak waarin prejudiciele vragen zijn gesteld over de vergelijkbare 'kan' bepaling van artikel 3(2) van de Dublinverordening zou kunnen worden opgemaakt dat een dergelijke 'kan' bepaling binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt en dat indien verwijdering een (ernstige) schending betekent van het recht op eerbiediging van het privé-leven en familie- en gezinsleven in de zin van artikel 7 van het Handvest van de bevoegdheid van artikel 6(4) van de Terugkeerrichtlijn gebruik moet worden gemaakt.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Hi,

Ik ben bezig met een annotatie over dit arrest en ik snap maar niet wat ze bedoelen met 'de unieburgers hebben geen gebruik gemaakt van hun recht op vrij verkeer'. Hebben jullie misschien meer informatie hierover?

Groeten Helen

mr T zei

Met unieburgers die geen gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer worden onderdanen van lidstaten bedoeld die niet hebben verbleven buiten hun lidstaat van herkomst. #kortdoordebocht

Een reactie posten