Medische stukken die een derdelander overlegt ter onderbouwing van zijn stelling dat hij detentieongeschikt is moeten [worden onderzocht en] kenbaar bij de belangenafweging worden betrokken [ABRS, 20 augustus 2009, 200904441/1/V3; ABRS, 7 juni 2010, 201004155/1/V3; ABRS, 11 april 2012, 201201640/1/V3 & 201201650/1/V3; ABRS, 2 mei 2014, 201401444/1/V3; ABRS, 9 mei 2014, 201403338/1/V3].
Het niet betrekken van de overgelegde stukken bij de belangenafweging maken de bewaring vanaf het overleggen van de stukken onrechtmatig.
zondag 18 mei 2014
ABRS, 12 mei 2014, 201400324/1/V3: Onder reikwijdte van prejudiciële vragen vallend terugkeerbesluit
Een terugkeerbesluit is een voorwaarde voor een op de Terugkeerrichtlijn gebaseerde bewaring [ABRS, 22 maart 2013, 201302307/1/V3].
In een uitspraak van 12 mei 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna:Afdeling] overwogen dat een terugkeerbesluit waarin de vertrektermijn op nihil is gesteld omdat de betrokken derdelander een gevaar is voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid kan vallen onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen die de Afdeling op 23 oktober 2013 aan het EU Hof van Justitie heeft gesteld over artikel 7, vierde lid van de Terugkeerichtlijn [ABRS, 12 mei 2014, 201400324/1/V3; ABRS, 23 oktober, 201112799/1/V3 &201202062/1/V3; EU HvJ, Zh & O t NL, C-554/13].
Volgens de Afdeling zijn sommige feiten en omstandigheden naar hun aard evident niet van belang voor de beoordeling of een derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde terwijl er voorts feiten en omstandigheden zijn waaruit buiten tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel blijkt dat een derdelander al dan niet een gevaar vormt voor de openbare orde.
Indien er sprake is van feiten en omstandigheden die niet evident niet van belang zijn of van feiten en omstandigheden waaruit tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel blijkt dat de vreemdeling al dan niet een gevaar vormt voor de openbare orde valt het terugkeerbesluit onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen en kan op dat terugkeerbesluit geen bewaring worden gebaseerd.
In een uitspraak van 12 mei 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna:Afdeling] overwogen dat een terugkeerbesluit waarin de vertrektermijn op nihil is gesteld omdat de betrokken derdelander een gevaar is voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid kan vallen onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen die de Afdeling op 23 oktober 2013 aan het EU Hof van Justitie heeft gesteld over artikel 7, vierde lid van de Terugkeerichtlijn [ABRS, 12 mei 2014, 201400324/1/V3; ABRS, 23 oktober, 201112799/1/V3 &201202062/1/V3; EU HvJ, Zh & O t NL, C-554/13].
Volgens de Afdeling zijn sommige feiten en omstandigheden naar hun aard evident niet van belang voor de beoordeling of een derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde terwijl er voorts feiten en omstandigheden zijn waaruit buiten tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel blijkt dat een derdelander al dan niet een gevaar vormt voor de openbare orde.
Indien er sprake is van feiten en omstandigheden die niet evident niet van belang zijn of van feiten en omstandigheden waaruit tot prejudiciële verwijzing nopende twijfel blijkt dat de vreemdeling al dan niet een gevaar vormt voor de openbare orde valt het terugkeerbesluit onder de reikwijdte van de prejudiciële vragen en kan op dat terugkeerbesluit geen bewaring worden gebaseerd.
zaterdag 17 mei 2014
Categoriewijziging: voortduren eerder opgelegde bewaring of nieuwe maatregel
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] is een categoriewijziging [ a > b, b > a] geen oplegging van een nieuwe maatregel maar een voortduren van een eerder opgelegde maatregel [ABRS, 23 december 2004, 200409905/1; ABRS, 15 december 2008, 200808254/1; ABRS, 13 mei 2009, 200902933/1/V3; ABRS, 27 april 2011, 201101341/1/V3].
In het voor de bewaringspraktijk onmisbare 'Vreemdelingenbewaring in nationaal en Europeesrechtelijk perspectief' werpt Bram van Dokkum [op pagina 248] de vraag op in hoeverre die rechtspraak nog opgaat en of met een categoriewijziging niet sprake is van een nieuw besluit.
Bram van Dokkum verwijst daartoe naar de komst van de Terugkeerrichtlijn als gevolg waarvan verschillen zijn ontstaan in de voorwaardensfeer tussen de enerzijds de bewaring derdelanders zonder rechtmatig verblijf [terugkeerbesluit vereist] en anderzijds de bewaring van derdelanders met rechtmatig verblijf [geen terugkeerbesluit vereist].
Bram van Dokkum verwijst voorts naar ontwikkelingen in de rechtspraak als gevolg waarvan bij een asielzoekende derdelander [anders dan bij een niet asielzoekende derdelander] een kenbare [ABRS, 22 augustus 2012, 201203503/1; ABRS 8 maart 2013, 201101675/1/V3; ABRS 23 september 201308270/1/V3] belangenafweging dient plaats te vinden ten tijde van een asielwensuiting [ABRS, 12 januari 2012, 201104296/1/V3; ABRS, 5 april 2013, 201300957/1/V3] of ten tijde van een inbewaringstelling [ABRS, 9 maart 2012, 201102601/1/V3; ABRS, 8 juli 2013, 201304699/1/V3].
Uit een hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011 [ABRS, 27 april 2011, 201101341/1/V3] leidt Bram van Dokkum af dat de Afdeling vooralsnog vast houdt aan de oude rechtspraak.
In een zaak waarover de Afdeling op 2 juli 2013 oordeelde had de in bewaring gestelde derdelander beroep ingesteld tegen zijn categoriewijziging [a > b]. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen. Vervolgens stelde de derdelander hoger beroep in. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang omdat hetgeen de derdelander nastreefde met het hoger beroep al was bereikt [opheffing bewaring & schadevergoeding]. [ABRS, 2 juli 2013, 201304711/1/V3].
Uit een uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2009 volgt dat een beroep tegen een categoriewijziging moet worden opgevat als een vervolgberoep in de zin van artikel 96 van de Vw 2000. De uitspraak gedaan op zo'n beroep is een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat anders dan bij een uitspraak als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, geen hoger beroep open. [ABRS, 13 mei 2009, 200902933/1/V3, ro 2.2]
Indien een beroep tegen een categoriewijziging nog steeds moet worden opgevat als een vervolgberoep tegen de uitspraak waarvan geen hoger beroep open staat had de Afdeling zich in de zaak waarover de Afdeling op 2 juli 2013 oordeelde onbevoegd moeten verklaren.
Uit de uitspraak van van de Afdeling van 2 juli 2013 lijkt te kunnen worden afgeleid dat de Afdeling 'om' is gegaan.
Volgens de rechtbank 's-Gravenhage zp Rotterdam kan uit de uitspraak van 2 juli 2013 niet worden afgeleid dat een categoriewijziging een maatregel is waarvan beroep kan worden ingesteld [Rtb DH zp R'dam, 16 mei 2014, Awb 14/9688]. De Afdeling heeft zich onbevoegd verklaard om van het tegen de bovengenoemde uitspraak ingestelde hoger beroep kennis te nemen [ABRS, 13 juni 2014, 201404164/1/V3].
Wordt vervolgd.
In het voor de bewaringspraktijk onmisbare 'Vreemdelingenbewaring in nationaal en Europeesrechtelijk perspectief' werpt Bram van Dokkum [op pagina 248] de vraag op in hoeverre die rechtspraak nog opgaat en of met een categoriewijziging niet sprake is van een nieuw besluit.
Bram van Dokkum verwijst daartoe naar de komst van de Terugkeerrichtlijn als gevolg waarvan verschillen zijn ontstaan in de voorwaardensfeer tussen de enerzijds de bewaring derdelanders zonder rechtmatig verblijf [terugkeerbesluit vereist] en anderzijds de bewaring van derdelanders met rechtmatig verblijf [geen terugkeerbesluit vereist].
Bram van Dokkum verwijst voorts naar ontwikkelingen in de rechtspraak als gevolg waarvan bij een asielzoekende derdelander [anders dan bij een niet asielzoekende derdelander] een kenbare [ABRS, 22 augustus 2012, 201203503/1; ABRS 8 maart 2013, 201101675/1/V3; ABRS 23 september 201308270/1/V3] belangenafweging dient plaats te vinden ten tijde van een asielwensuiting [ABRS, 12 januari 2012, 201104296/1/V3; ABRS, 5 april 2013, 201300957/1/V3] of ten tijde van een inbewaringstelling [ABRS, 9 maart 2012, 201102601/1/V3; ABRS, 8 juli 2013, 201304699/1/V3].
Uit een hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011 [ABRS, 27 april 2011, 201101341/1/V3] leidt Bram van Dokkum af dat de Afdeling vooralsnog vast houdt aan de oude rechtspraak.
In een zaak waarover de Afdeling op 2 juli 2013 oordeelde had de in bewaring gestelde derdelander beroep ingesteld tegen zijn categoriewijziging [a > b]. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen. Vervolgens stelde de derdelander hoger beroep in. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang omdat hetgeen de derdelander nastreefde met het hoger beroep al was bereikt [opheffing bewaring & schadevergoeding]. [ABRS, 2 juli 2013, 201304711/1/V3].
Uit een uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2009 volgt dat een beroep tegen een categoriewijziging moet worden opgevat als een vervolgberoep in de zin van artikel 96 van de Vw 2000. De uitspraak gedaan op zo'n beroep is een uitspraak als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat anders dan bij een uitspraak als bedoeld in artikel 95, eerste lid, van de Vw 2000, geen hoger beroep open. [ABRS, 13 mei 2009, 200902933/1/V3, ro 2.2]
Indien een beroep tegen een categoriewijziging nog steeds moet worden opgevat als een vervolgberoep tegen de uitspraak waarvan geen hoger beroep open staat had de Afdeling zich in de zaak waarover de Afdeling op 2 juli 2013 oordeelde onbevoegd moeten verklaren.
Uit de uitspraak van van de Afdeling van 2 juli 2013 lijkt te kunnen worden afgeleid dat de Afdeling 'om' is gegaan.
Volgens de rechtbank 's-Gravenhage zp Rotterdam kan uit de uitspraak van 2 juli 2013 niet worden afgeleid dat een categoriewijziging een maatregel is waarvan beroep kan worden ingesteld [Rtb DH zp R'dam, 16 mei 2014, Awb 14/9688]. De Afdeling heeft zich onbevoegd verklaard om van het tegen de bovengenoemde uitspraak ingestelde hoger beroep kennis te nemen [ABRS, 13 juni 2014, 201404164/1/V3].
Wordt vervolgd.
woensdag 22 januari 2014
Weigering van de verdere toegang in het belang van het grenstoezicht?
Een derdelander die na aankomst op de grensdoorlaatpost Schiphol een beroep doet op internationale bescherming wordt de toegang verleend op grond van artikel 5, vierde lid, onder c van de Schengengrenscode. Aansluitend op de verlening van toegang wordt de verdere toegang geweigerd op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet en wordt de asielzoekende derdelander in grensbewaring gesteld. [ABRS, 11 juni 2013, 201302485/1/V4 & 201301582/1/V4]
De weigering van de verdere toegang na verlening van toegang op grond van artikel 5, vierde lid, onder c jo artikel 13, eerste lid, eerste zin van de Schengengrenscode is IMHO onrechtmatig onder meer omdat na verlening van toegang op grond van artikel 5, vierde lid, onder c jo artikel 13, eerste lid, eerste zin van de Schengengrenscode er geen belang meer is van grenstoezicht dat de weigering van de verdere toegang kan rechtvaardigen.
Volgens vaste rechtspraak van het EU Hof van Justitie vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd [Zie bijvoorbeeld EU HvJ, Interedil Srl t Fallimento Interedil Srl & Intesa Gestione Crediti SpA, 20 oktober 2011, C-396/09 ro 42; EU HvJ, Padawan SL t Sociedad General de Autores y Editores de España (SGAE), 21 oktober 2010, C-467/08, ro 31 & 32].
Het begrip ‘grenstoezicht’ is een begrip dat in de gehele Unie autonoom en uniform moet worden uitgelegd omdat het begrip wordt gedefinieerd in de Schengengrenscode.
Uit vaste rechtspraak van het EU Hof van Justitie volgt eveneens dat voor de uitlegging van een unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan de bepaling deel uitmaakt na streeft [Zie bijvoorbeeld EU HvJ, Rahmanian Koushkaki t Bundesrepublik Deutschland, 19 december 2013, C-84/12, ro 34].
… bewoordingen
Artikel 2, aanhef en negende lid van de Schengengrenscode definieert het begrip ‘grenstoezicht’ als:
… context
Tot de context van het begrip ‘grenstoezicht’ behoren artikel 2, aanhef en tiende lid van de Schengengrenscode, 2, aanhef en elfde lid van de Schengengrenscode en Hoofdstuk II van de Schengengrenscode.
Artikel 2, aanhef en tiende lid van de Schengengrenscode definieert ‘grenscontroles’ als:
Indien uit grenscontrole volgt dat een derdelander [een deel van] de Schengenruimte mag binnenkomen zijn er geen redenen meer om de uitoefening van grenstoezicht in de zin van grenscontrole voort te zetten.
Artikel 2, aanhef en elfde lid van de Schengengrenscode definieert ‘grensbewaking’ als:
Indien een derdelander zich onderwerpt aan grenscontrole en zich aan die controle derhalve niet onttrekt is de uitoefening van grenstoezicht in de vorm van grensbewaking niet aan de orde.
Hoofdstuk II van de Schengengrenscode regelt het toezicht aan de buitengrenzen en de weigering van de toegang is geregeld. De artikelen 6 t/m13 maken deel uit van hoofdstuk II.
Uit voornoemd hoofdstuk volgt dat grenstoezicht op een derdelander kan worden uitgeoefend en ook wordt uitgeoefend zolang over de toegang van die derdelander nog geen beslissing is genomen.
Voorts volgt uit dat hoofdstuk dat de uitoefening van het grenstoezicht kan worden voortgezet indien die derdelander de toegang wordt geweigerd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 8, vierde lid van de Schengengrenscode waarin is bepaald dat indien een derdelander de toegang wordt geweigerd de grenswachters erop toe zien dat die derdelander het grondgebied van de betrokken lidstaat niet betreedt en naar Bijlage V van de Schengengrenscode.
Uit voornoemd hoofdstuk volgt niet dat dat de uitoefening van het grenstoezicht kan worden voortgezet indien die derdelander de toegang is verleend.
… doelstellingen
Naar doelstellingen van de Schengengrenscode wordt verwezen in overweging 6 van de Preambule bij de Schengengrenscode, artikel 1 van de Schengengrenscode en artikel 12, eerste lid van de Schengengrenscode.
Overweging 6 van de Preambule bij de Schengengrenscode luidt als volgt:
In het geval van een derdelander aan wie de toegang tot [een deel van] de Schengenruimte is verleend is geen sprake van mensenhandel die moet worden bestreden of te voorkomen bedreigingen. Indien daarvan wel sprake zou zijn zou de toegang niet zijn verleend maar geweigerd.
Artikel 1 van de Schengengrenscode luidt als volgt:
Artikel 12, eerste lid, eerste zin van de Schengengrenscode luidt als volgt:
Een derdelander aan wie de toegang is verleend op grond van artikel 5, vierde lid, onder c jo artikel 13, eerste lid, eerste zin van de Schengengrenscode is het grondgebied van de lidstaten niet onrechtmatig maar rechtmatig binnen gekomen. Het voorkomen van onrechtmatige grensoverschrijding is in het geval van asielzoekende derdelander aan wie de toegang is verleend niet aan de orde.
Omdat een asielzoekende derdelander niet illegaal is binnengekomen kunnen ten aanzien van hem ook geen maatregelen worden genomen in bovengenoemde zin.
… conclusie
Uit de bewoordingen van het begrip ‘grenstoezicht, de context ervan en doelstellingen die de door de Schengengrenscode worden nagestreefd volgt dat de uitoefening van grenstoezicht op een derdelander aan wie de toegang tot [een deel van] de Schengenruimte wordt verleend niet kan worden voortgezet.
Helaas is dat vooral MHO.
De weigering van de verdere toegang na verlening van toegang op grond van artikel 5, vierde lid, onder c jo artikel 13, eerste lid, eerste zin van de Schengengrenscode is IMHO onrechtmatig onder meer omdat na verlening van toegang op grond van artikel 5, vierde lid, onder c jo artikel 13, eerste lid, eerste zin van de Schengengrenscode er geen belang meer is van grenstoezicht dat de weigering van de verdere toegang kan rechtvaardigen.
Volgens vaste rechtspraak van het EU Hof van Justitie vereisen de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Unie autonoom en uniform worden uitgelegd [Zie bijvoorbeeld EU HvJ, Interedil Srl t Fallimento Interedil Srl & Intesa Gestione Crediti SpA, 20 oktober 2011, C-396/09 ro 42; EU HvJ, Padawan SL t Sociedad General de Autores y Editores de España (SGAE), 21 oktober 2010, C-467/08, ro 31 & 32].
Het begrip ‘grenstoezicht’ is een begrip dat in de gehele Unie autonoom en uniform moet worden uitgelegd omdat het begrip wordt gedefinieerd in de Schengengrenscode.
Uit vaste rechtspraak van het EU Hof van Justitie volgt eveneens dat voor de uitlegging van een unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan de bepaling deel uitmaakt na streeft [Zie bijvoorbeeld EU HvJ, Rahmanian Koushkaki t Bundesrepublik Deutschland, 19 december 2013, C-84/12, ro 34].
… bewoordingen
Artikel 2, aanhef en negende lid van de Schengengrenscode definieert het begrip ‘grenstoezicht’ als:
de overeenkomstig en voor het doel van deze verordening aan een grens uitgevoerde activiteit die uitsluitend wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding en dus niet om andere redenen wordt verricht, en die bestaat in controle en bewaking van de grens.Van belang voor de beoordeling van de vraag of de uitoefening van grenstoezicht na verlening van toegang kan worden voortgezet is dat de aan een grens uitgevoerde activiteit uitsluitend wordt verricht wegens de voorgenomen of daadwerkelijke grensoverschrijding . Die activiteit kan niet worden verricht om andere redenen.
… context
Tot de context van het begrip ‘grenstoezicht’ behoren artikel 2, aanhef en tiende lid van de Schengengrenscode, 2, aanhef en elfde lid van de Schengengrenscode en Hoofdstuk II van de Schengengrenscode.
Artikel 2, aanhef en tiende lid van de Schengengrenscode definieert ‘grenscontroles’ als:
de controles die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten
Indien uit grenscontrole volgt dat een derdelander [een deel van] de Schengenruimte mag binnenkomen zijn er geen redenen meer om de uitoefening van grenstoezicht in de zin van grenscontrole voort te zetten.
Artikel 2, aanhef en elfde lid van de Schengengrenscode definieert ‘grensbewaking’ als:
de bewaking van de grenzen buiten de grensdoorlaatposten en de bewaking van de grensdoorlaat posten buiten de vastgestelde openingstijden om te voorkomen dat personen zich aan de grenscontroles onttrekken
Indien een derdelander zich onderwerpt aan grenscontrole en zich aan die controle derhalve niet onttrekt is de uitoefening van grenstoezicht in de vorm van grensbewaking niet aan de orde.
Hoofdstuk II van de Schengengrenscode regelt het toezicht aan de buitengrenzen en de weigering van de toegang is geregeld. De artikelen 6 t/m13 maken deel uit van hoofdstuk II.
Uit voornoemd hoofdstuk volgt dat grenstoezicht op een derdelander kan worden uitgeoefend en ook wordt uitgeoefend zolang over de toegang van die derdelander nog geen beslissing is genomen.
Voorts volgt uit dat hoofdstuk dat de uitoefening van het grenstoezicht kan worden voortgezet indien die derdelander de toegang wordt geweigerd. Verwezen wordt in dat verband naar artikel 8, vierde lid van de Schengengrenscode waarin is bepaald dat indien een derdelander de toegang wordt geweigerd de grenswachters erop toe zien dat die derdelander het grondgebied van de betrokken lidstaat niet betreedt en naar Bijlage V van de Schengengrenscode.
Uit voornoemd hoofdstuk volgt niet dat dat de uitoefening van het grenstoezicht kan worden voortgezet indien die derdelander de toegang is verleend.
… doelstellingen
Naar doelstellingen van de Schengengrenscode wordt verwezen in overweging 6 van de Preambule bij de Schengengrenscode, artikel 1 van de Schengengrenscode en artikel 12, eerste lid van de Schengengrenscode.
Overweging 6 van de Preambule bij de Schengengrenscode luidt als volgt:
(…) Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen.
In het geval van een derdelander aan wie de toegang tot [een deel van] de Schengenruimte is verleend is geen sprake van mensenhandel die moet worden bestreden of te voorkomen bedreigingen. Indien daarvan wel sprake zou zijn zou de toegang niet zijn verleend maar geweigerd.
Artikel 1 van de Schengengrenscode luidt als volgt:
Deze verordening voorziet in de afwezigheid van grenstoezicht ten aanzien van personen die de binnengrenzen tussen de lidstaten van de Europese Unie overschrijden. Zij stelt de maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie overschrijden.
Artikel 12, eerste lid, eerste zin van de Schengengrenscode luidt als volgt:
De bewaking aan de buitengrenzen heeft als voornaamste doel om onrechtmatige grensoverschrijding te voorkomen, grensoverschrijdende criminaliteit te bestrijden en maatregelen te nemen tegen illegaal binnen gekomen personen.(…)
Een derdelander aan wie de toegang is verleend op grond van artikel 5, vierde lid, onder c jo artikel 13, eerste lid, eerste zin van de Schengengrenscode is het grondgebied van de lidstaten niet onrechtmatig maar rechtmatig binnen gekomen. Het voorkomen van onrechtmatige grensoverschrijding is in het geval van asielzoekende derdelander aan wie de toegang is verleend niet aan de orde.
Omdat een asielzoekende derdelander niet illegaal is binnengekomen kunnen ten aanzien van hem ook geen maatregelen worden genomen in bovengenoemde zin.
… conclusie
Uit de bewoordingen van het begrip ‘grenstoezicht, de context ervan en doelstellingen die de door de Schengengrenscode worden nagestreefd volgt dat de uitoefening van grenstoezicht op een derdelander aan wie de toegang tot [een deel van] de Schengenruimte wordt verleend niet kan worden voortgezet.
Helaas is dat vooral MHO.
zaterdag 7 december 2013
Herhaalde aanvraag: op voorhand uitgesloten dat (...)
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aan een opvolgende asielaanvraag ten grondslag moeten worden gelegd moeten volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] worden begrepen feiten of omstandigheden die
Soms laat de Afdeling de vraag of hetgeen is aangevoerd of overgelegd eerder kunnen en derhalve behoren te worden aangevoerd of overgelegd 'daar' en beoordeelt de Afdeling of op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit [ABRS, 3 december 2013, 201209867/1/V2 (met overgelegde identiteitskaart van moeder komt ongeloofwaardig geachte identiteit en nationaliteit niet vast te staan); ABRS, 27 maart 2013 201203172/1/V4 (hetgeen is overgelegd heeft geen betrekking op vervalst bevonden documenten die de kern van het asielrelaas raken); ABRS, 24 augustus 2012, 201109048/1/V2 (verklaring van bekendheid waarin niet inzichtelijk wordt gemaakt hoe betrokkenen de derdelander kennen en waar zij hun conclusie op baseren dat hij uit X afkomstig is)].
Soms laat de Afdeling de vraag of hetgeen is aangevoerd of overgelegd eerder kunnen en derhalve behoren te worden aangevoerd of overgelegd niet 'daar', is de Afdeling van oordeel dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd eerder had kunnen en derhalve behoren te worden aangevoerd of overgelegd maar beoordeelt de Afdeling toch een soort van ten overvloede of op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit [ABRS, 5 december 2013, 201303209/1/V4 (verklaring van bekendheid waarin niet inzichtelijk wordt gemaakt op welke gronden tot de conclusie wordt gekomen dat de derdelander behoort tot de X bevolkingsgroep)].
De rechtspraak maakt duidelijk aan welke eisen hetgeen bij een herhaalde asielaanvraag wordt aangevoerd of overgelegd moet voldoen.
- na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede
- bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd
Soms laat de Afdeling de vraag of hetgeen is aangevoerd of overgelegd eerder kunnen en derhalve behoren te worden aangevoerd of overgelegd 'daar' en beoordeelt de Afdeling of op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit [ABRS, 3 december 2013, 201209867/1/V2 (met overgelegde identiteitskaart van moeder komt ongeloofwaardig geachte identiteit en nationaliteit niet vast te staan); ABRS, 27 maart 2013 201203172/1/V4 (hetgeen is overgelegd heeft geen betrekking op vervalst bevonden documenten die de kern van het asielrelaas raken); ABRS, 24 augustus 2012, 201109048/1/V2 (verklaring van bekendheid waarin niet inzichtelijk wordt gemaakt hoe betrokkenen de derdelander kennen en waar zij hun conclusie op baseren dat hij uit X afkomstig is)].
Soms laat de Afdeling de vraag of hetgeen is aangevoerd of overgelegd eerder kunnen en derhalve behoren te worden aangevoerd of overgelegd niet 'daar', is de Afdeling van oordeel dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd eerder had kunnen en derhalve behoren te worden aangevoerd of overgelegd maar beoordeelt de Afdeling toch een soort van ten overvloede of op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit [ABRS, 5 december 2013, 201303209/1/V4 (verklaring van bekendheid waarin niet inzichtelijk wordt gemaakt op welke gronden tot de conclusie wordt gekomen dat de derdelander behoort tot de X bevolkingsgroep)].
De rechtspraak maakt duidelijk aan welke eisen hetgeen bij een herhaalde asielaanvraag wordt aangevoerd of overgelegd moet voldoen.
maandag 11 november 2013
In het hele land hebben op 11/11 advocaten actie gevoerd tegen draconische bezuinigingen op de rechtsbijstand
maandag 4 november 2013
Beoordeel het oordeel van de behandelaar over de noodzaak van een 'veilige behandelomgeving'
De Arts als Engel Hendrick Goltzius 1587 (fragment) |
In veel 'medische' zaken wordt het standpunt ingenomen dat in het land van herkomst van een 'veilige behandelomgeving geen sprake is en dat de medische behandeling daarom in Nederland moet worden voortgezet.
In een uitspraak van 20 december 2011 [ABRS, 20 december 2011, 201105916/1/V1] overweegt de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna Afdeling]:
Uit de beslissingen van het CTG (...) vloeit voort dat het BMA bij het uitbrengen van een advies (...) omtrent de medische situatie van een vreemdeling, indien en voor zover de door een behandelaar van de desbetreffende vreemdeling verstrekte informatie daartoe aanleiding geeft, dient te beoordelen of die informatie, mede gezien de hem reeds uit het dossier bekende gegevens over de medische situatie van die vreemdeling, aanleiding geeft tot gerede twijfel over de effectiviteit van de in het algemeen verkrijgbare medische behandeling of de te leveren zorg in het land van herkomst dan wel in het land waarnaar de vreemdeling wordt verwijderd, met name gelet op de aard van het trauma en de omstandigheden waaronder dat is veroorzaakt, althans gelet op die omstandigheden waaromtrent het BMA wel kan worden geacht zich uit te spreken.In (alle) latere uitspraken waarin de 'veilige behandelomgeving' (min of meer) centraal staat wordt naar voornoemde uitspraak verwezen. Zoeken met het kenmerk van de uitspraak op de website van de Raad van State levert 20 (21-1) treffers op.
De navolgende vragen lijken door een behandelaar te moeten worden beantwoord:
- Wat zijn de klachten van de vreemdeling
- Door welke met name genoemde (geloofwaardig geachte? [ABRS, 17 april 2012, 201107896/1/V3, 2.3.3; ABRS, 20 juli 2012, 201102375/1/V4, ro 2.2.4]) gebeurtenissen in het land van terugkeer zijn de klachten veroorzaakt
- Wat is de diagnose
- Is een 'veilige behandelomgeving' noodzakelijk
- Waarom staan de klachten veroorzakende gebeurtenissen aan een effectieve behandeling in het (gehele [ABRS, 22 oktober 2013, 201210480/1/V4, ro 2.5]) land van terugkeer in de weg
In een groot aantal van de uitspraken geeft de door de behandelaar van de betrokken vreemdeling verstrekte informatie geen aanleiding tot gerede twijfel over de effectiviteit van de in het algemeen verkrijgbare medische behandeling of de te leveren zorg in het land van herkomst dan wel in het land waarnaar de vreemdeling wordt verwijderd omdat vragen niet worden beantwoord in het bijzonder de onder 2 en 5 genoemde vragen.
In slechts een viertal uitspraken geeft de door de behandelaar van de betrokken vreemdeling verstrekte informatie wel aanleiding tot gerede twijfel [ABRS, 2 april 2012, 201003761/1/V3; ABRS, 18 april 2012, 201011373/1/V3; ABRS, 20 juli 2012, 201102375/1/V4; ABRS, 19 december 2012, 201106442/1/V1].
Een nogal treurig resultaat.
[Update: 5 november 2013]
Abonneren op:
Posts (Atom)