vrijdag 21 december 2012

Vluchtelingenverdrag,asielzoeken & bewegingsvrijheid

Uit het declaratoire karakter van de erkenning als vluchteling volgt dat bepalingen van het Vluchtelingenverdrag ook van toepassing kunnen zijn op asielzoekers. Zolang nog niet is vastgesteld dat die asielzoeker geen vluchteling is zal die asielzoeker een beroep moeten kunnen doen op het Vluchtelingenverdrag. Een andersluidend standpunt heeft tot gevolg dat een asielzoeker die als vluchteling wordt erkend voorafgaande aan de erkenning ten onrechte geen rechten heeft kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag terwijl hij als vluchteling die rechten wel had kunnen inroepen. [Zie punt 14 van de Preambule bij de Kwalificatierichtlijn]

Ook uit het Europees asielstelsel volgt dat asielzoekers rechten kunnen ontlenen aan het Vluchtelingenverdrag. Artikel 63 lid 1 van het EG Verdrag bepaalt dat maatregelen inzake de opvang van asielzoekers en de asielprocedures in overeenstemming moeten zijn met het Vluchtelingenverdrag. Uit de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn zelf volgt dat het Europees asielstelsel waarvan de richtlijnen deel uitmaken stoelt op een volledige en niet restrictieve toepassing van het Vluchtelingenverdrag [Punt 2 van de preambules bij de Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn].

Ten slot volgt ook uit de Schengengrenscode en daarop gebaseerde rechtspraak van het EU Hof van Justitie [hierna: Hof] dat het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op asielzoekers [Punt 20 van de Preambule bij de Schengengrenscode, artikel 3, aanhef & onder b SGC, artikel 13 lid 1, 2e volzin SGC]. Verwezen wordt in dat verband naar een arrest van het Hof van 14 juni 2012 in de zaak Anafé t Frankrijk welk arrest betrekking heeft op asielzoekers en waarin een soort van  uitleg wordt gegeven aan artikel 13 lid 1, 2e volzin van de Schengengrenscode [EU HvJ, Anafé t Frankrijk, 14 juni 2012, C-606/10, ro 37].

Welke bepalingen van het Vluchtelingenverdrag van toepassing zijn op een vluchteling hangt af van de 'binding' van een vluchteling met de lidstaat van toevlucht. Hoe meer binding hoe meer rechten.

Het Vluchtelingenverdrag kent twee bepalingen die betrekking hebben op de bewegingsvrijheid van vluchtelingen en de beperkingen waaraan die bewegingsvrijheid mag worden onderworpen.

Artikel 31 lid 2 van het Vluchtelingenverdrag bepaalt voor zover relevant dat de Verdragsluitende staten de bewegingsvrijheid van een unlawfully vluchteling niet verder beperken dan noodzakelijk en dat beperkingen alleen zullen worden toegepast totdat de status van die unlawfully vluchteling  in het land van toevlucht is geregeld.

Aangenomen wordt ook dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op asielzoekers . In dat verband wordt verwezen naar rechtspraak van de Hoge Raad in strafzaken waarin asielzoekers worden vervolgd in verband met gebruik van valse of vervalste reisdocumenten [Zie bijvoorbeeld Hoge Raad, 13 oktober 2009, 07/10516, LJN BI1325; Hoge Raad, 5 juli 2011, 09/02240, LJN BP7855].

Artikel 26 van het Vluchtelingenverdrag  bepaalt dat elke Verdragsluitende Staat shall accord to refugees lawfully in its territory the right to choose their place of residence and to move freely within its territory, subject to any regulations applicable to aliens generally in the same circumstances.

Uit de Terugkeerrichtlijn  volgt dat een asielzoeker niet mag worden beschouwd als iemand die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft [Punt 9 van de Preambule bij de Terugkeerrichtlijn].  Dat betekent dat de bewegingsvrijheid van een asielzoeker niet kan worden beperkt op de in artikel 31 lid 2 van het Vluchtelingenverdrag genoemde gronden. Die asielzoeker immers is niet unlawfully in de lidstaat van toevlucht.

Het is  niet duidelijk of artikel 26 van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op een asielzoeker die het recht heeft om in de lidstaat te blijven.  Literatuur [James C. Hathaway, The right of refugees under international law, 2005, ISBN 100521542634,  Chapter 3.1.3 (van toepassing); Hemme Battjes, European Asylum Law and International Law, 2006, ISBN 9004150870, Chapter 8 [601] (van toepassing na afgifte van een document in de zin van artikel 6 lid 1 van de Opvangrichtlijn); Andreas Zimmerman (ed), The 1951 Convention Relating to the Status of refugees and its 1967 Protocol, a Commentary, Article 26, F. Analyses, IV. Application of Article 26 to Asylum Seekers (van toepassing)] en rechtspraak [Rtb DH zp Haarlem, 17 december 2012, Awb 12/37426;  Rtb DH zp Haarlem, 27 november 2012, Awb 12/21011, LJN BY4957; Rtb DH zp Haarlem, 5 maart 2012, 12/4710 & 12/4713, LJN BV8680]] zijn daarover verdeeld.

Indien er  van moet worden uitgegaan dat artikel 26 van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is op een asielzoeker die het recht heeft om in de lidstaat te blijven terwijl de bewegingsvrijheid van die asielzoeker niet mag worden beperkt op grond van artikel 31 lid 2 van het Vluchtelingenverdrag omdat die asielzoeker niet mag worden beschouwd als iemand die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft dan is de bewegingsvrijheid van die asielzoeker ongeregeld. Dat is in strijd met de systematiek van het Vluchtelingenverdrag.

Vanuit systematisch oogpunt zal er derhalve van moeten worden uitgegaan dat ook artikel 26 van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is op een asielzoeker die het recht heeft om in de lidstaat te blijven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten