woensdag 7 november 2012

EHRM, Hode & Abdi t VK, 6 november 2012, 22341/09

Op 6 november 2012 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [hierna: het Hof] in de zaak van Hode en Abdi tegen het Verenigd Koninkrijk [EHRM, Hode & Abdi t VK, 6 november 2012, 22341/09].

Hode heeft de Somalische nationaliteit, vlucht in 2004 naar het Verenigd Koninkrijk en wordt in maart 2006 toegelaten als vluchteling en krijgt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ['temporary leave to remain']. In juni 2006 leert Hodi in Djibouti Abdi kennen. Abdi heeft de Djiboutische nationaliteit. Hodi en Abdi trouwen in april 2007. In februari 2008 wordt hun eerste kind geboren, in juli 2011 hun tweede kind. Abdi krijgt geen toestemming om zich bij Hodi te voegen omdat ze ten tijde van de vlucht van Hodi nog niet waren gehuwd.

Bij het Hof klagen Hode en Abdi over schending van artikel 14 jo 8 artikel van het EVRM.

Artikel 14 van het EVRM luidt als volgt:
The enjoyment of the rights and freedoms set forth in [the] Convention shall be secured without discrimination on any ground such as sex, race, colour, language, religion, political or other opinion, national or social origin, association with a national minority, property, birth or other status.

Artikel 8 van het EVRM luidt als volgt:
1.Everyone has the right to respect for his private and family life, his home and his correspondence.
2. There shall be no interference by a public authority with the exercise of this right except such as is in accordance with the law and is necessary in a democratic society in the interests of national security, public safety or the economic well-being of the country, for the prevention of disorder or crime, for the protection of health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.

Hode en Abdi stellen dat ze met betrekking tot hun recht op een gezinsleven worden gediscrimineerd ten opzichte van andere derdelanders met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Ze verwijzen in dat verband naar studenten en werknemers met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die hun gezinsleven wel in het Verenig Koninkrijk uit kunnen oefenen ongeacht de datum van hun huwelijk. Ze verwijzen in dat verband voorts naar toegelaten vluchtelingen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die ten tijde van de vlucht al waren gehuwd.

Het Hof overweegt dat indien nationale wetgeving de uitoefening van een gezinsleven in een lidstaat mogelijk maakt dat moet gebeuren in overeenstemming met artikel 14 van het EVRM.

Om als discriminatie te kunnen worden gekwalificeerd moet volgens het Hof een verschil in behandeling zijn gebaseerd op een van de in artikel 14 van het EVRM genoemde criteria. Voorts moet er een verschil in behandeling zijn ten opzichte van personen in een vergelijkbare situatie. Ten slotte moet een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een verschil in behandeling ontbreken.

Het Hof overweegt dat de verblijfsrechtelijke status van Hode kan worden aangemerkt als 'andere status' in de zin van artikel 14 van het EVRM.

Volgens het Hof bevinden studenten en werknemers met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zich in een vergelijkbare situatie als Hode. Ook vluchtelingen gehuwd voor hun vlucht met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bevinden zich in een vergelijkbare positie. Het enige relevante verschil is volgens het Hof de datum waarop het huwelijk plaats vond.

Het Hof concludeert dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor een verschil in behandeling ontbreekt tussen Hode en voornoemde studenten en werknemers en tussen Hode en vluchtelingen gehuwd voor hun vlucht.

Een kort door de bocht samenvatting van het arrest. Een kort commentaar.

Van de ongelijke behandeling van Hode ten opzichte van studenten en werknemers kan worden gesteld dat die is gebaseerd op de vreemdelingenrechtelijke status van Hode. Die vreemdelingrechtelijke status immers onderscheidt Hode van die studenten en werknemers.

Dat is IMHO niet het geval met de ongelijke behandeling van Hode ten opzichte van andere vluchtelingen gehuwd voor hun vlucht. Hode en die andere vluchtelingen immers hebben dezelfde verblijfsrechtelijke status. Wat Hode onderscheidt van die andere vluchtelingen is de omstandigheid dat hij na zijn vlucht is gehuwd. De ongelijke behandeling van Hode is op die omstandigheid gebaseerd. Het is de vraag of de omstandigheid dat een vluchteling is gehuwd na zijn vlucht  kan worden aangemerkt als 'andere status' in de zin van artikel 14 van het EVRM.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten