maandag 7 september 2015

Artikel 8 herziene Opvangrichtlijn, lichter middel & grensbewaring

Artikel 8 van de herziene Opvangrichtlijn luidt [voor zover van belang] als volgt:
1. De lidstaten houden een persoon niet in bewaring om de enkele reden dat hij een verzoeker is overeenkomstig Richtlijn 2013/32/EU (...).
2. In de gevallen waarin zulks nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, mogen de lidstaten een verzoeker in bewaring houden wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.
3. Een verzoeker mag alleen in bewaring worden gehouden:
a) om zijn identiteit of nationaliteit vast te stellen of na te gaan;
b) om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker;
c) om in het kader van een procedure een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied te betreden;
(...)
De redenen voor bewaring worden vastgelegd in het nationale recht.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat in het nationale recht regels worden vastgesteld over alternatieven voor bewaring, zoals het zich regelmatig melden bij de overheid, het stellen van een borgsom of een verplichting om op een bepaalde plaats te blijven.
Volgens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is artikel 8, derde lid onder c geïmplementeerd in artikel 6, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000.

Het tweede en het vierde lid van artikel 8 van de Opvangrichtlijn zijn wel geïmplementeerd voor vreemdelingenbewaring. Het vierde lid van artikel 8 van de Opvangrichtlijn niet voor grensbewaring. [34088 nr 3, Memorie van toelichting, 5. Implementatietabellen] 

Dat betekent dat bij het opleggen van grensbewaring een lichter middel niet naar behoren kan worden beoordeeld en ook niet wordt beoordeeld [IMHO].

[Update 5 oktober 2015]

KONO's klinkeren. Kan dat?

Volgens de immigratie en naturalisatiedienst heeft een derdelander wiens asielaanvraag in de grensprocedure niet ontvankelijk is verklaard of als kennelijk ongegrond is afgewezen geen recht op opvang indien zijn grensbewaring wordt opgeheven en hij in afwachting is van een uitspraak op een tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening.

Die asielzoekende derdelander heeft geen rechtmatig verblijf en zelfs geen vertrektermijn. Aan de RVA 2005 kan die asielzoekende derdelander geen rechten ontlenen. Aan de herziene Opvangrichtlijn en de Procedurerichtlijn kan die asielzoekende derdelander [IMHO] echter wel een recht op opvang ontlenen.

Artikel 46, achtste lid van de herziene Procedurerichtlijn luidt als volgt:
Member States shall allow the applicant to remain in the territory pending the outcome of the procedure to rule whether or not the applicant may remain on the territory, laid down in paragraphs 6 and 7.
Die bepaling is geïmplementeerd in artikel 7.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

Artikel 3 van de herziene Opvangrichtlijn luidt als volgt:
This Directive shall apply to all third-country nationals and stateless persons who make an application for international protection on the territory, including at the border, in the territorial waters or in the transit zones of a Member State, as long as they are allowed to remain on the territory as applicants, as well as to family members, if they are covered by such application for international protection according to national law.
Die bepaling behoeft volgens de wetgever geen implementatie omdat de bepaling de werkingssfeer van de Opvangrichtlijn bepaalt. [34088 nr 3 Memorie van toelichting, 5. Implementatietabellen]

Gelet op de gebruikte [onderstreepte] bewoordingen moet er [alweer IMHO] van worden uitgegaan dat asielzoekende derdelanders die de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening af mogen wachten vallen onder de werking van de Opvangrichtlijn en daarom recht hebben op opvang.

zaterdag 5 september 2015

Grensprocedureperikelen

Historische overzichtje: asielzoekende derdelanders aan de grens

[Geen] rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet* 
Volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State volgt uit de systematiek van de Vreemdelingenwet dat een derdelander vóór verlening van de toegang geen rechtmatig verblijf kan hebben.

Die systematiek heeft geleid tot de hierboven genoemde uitspraken van 4 oktober 2011 en 11 juni 2013. Omdat een asielzoekende derdelander het recht heeft om in de lidstaat te verblijven moest hem toegang worden verleend. Vervolgens mocht die derdelander de verdere toegang worden geweigerd op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet.

Omdat die asielzoekende derdelander de verdere toegang mocht worden geweigerd op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet kon die asielzoekende derdelander in grensbewaring worden gesteld en gehouden op grond van artikel 6, eerste en tweede lid van de Vreemdelingenwet.

Sinds 20 juli 2015 is niet (meer) duidelijk of een derdelander die aan de grens een asielwensuiting heeft gedaan rechtmatig verblijf heeft.

Indien uit de systematiek van de Vreemdelingenwet nog steeds volgt dat een derdelander vóór verlening van de toegang geen rechtmatig verblijf kan hebben dan heeft een derdelander die aan de grens een asielwensuiting doet geen rechtmatig verblijf, omdat hem de toegang niet is verleend, hetgeen in strijd is met artikel 9 jo artikel 43, tweede lid van de Procedurerichtlijn.

Uitstel of opschorting van een besluit over de toegang op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet**
Met ‘andere dan in de Schengengrenscode geregeld gevallen’ worden gevallen bedoeld waarin een vreemdeling niet reeds krachtens de Schengengrenscode de toegang tot het Schengengebied moet worden geweigerd [blijkt uit de parlementaire geschiedenis 34088; ABRS, 11 juni 2013, 201302485 & 201301582].

Het gaat om de derdelanders die aan de buitengrens een asielwensuiting doen. Artikel 3 van de Vreemdelingenwet is namelijk alleen van toepassing op derdelanders die aan de grens een asielwensuiting dien en niet op andere vreemdelingen aan wie de toegang niet kan worden geweigerd op grond van de Schengengrenscode. Bepalingen in het Vreemdelingenbesluit op grond waarvan unieburgers de toegang worden geweigerd zijn niet gebaseerd op artikel 3 van de Vreemdelingenwet maar op artikel 112 van de Vreemdelingenwet.

Indien de grensprocedure wordt toegepast dan wordt op grond van artikel 3, vierde lid van de Vreemdelingenwet een besluit over de toegang uitgesteld of opgeschort. De grensprocedure wordt altijd toegepast omdat in de grensprocedure wordt beoordeeld of de grensprocedure moet worden. Een besluit over de toegang wordt derhalve altijd uitgesteld of opgeschort.

Een op artikel 5, vierde lid onder c jo artikel 13, eerste lid van de Schengengrenscode gebaseerde toegangsweigering kan niet worden opgeschort op grond van artikel 3, vierde lid van de Vreemdelingenwet.

Uit artikel 3, vierde lid van de Vreemdelingenwet gelezen in samenhang met artikel 3, zesde lid van de Vreemdelingenwet immers volgt dat het besluit omtrent de weigering van de toegang tot Nederland een besluit betreft tot weigering van de toegang in de zin van artikel 3, eerste lid van de Vreemdelingenwet.

Indien een derdelander direct na aankomst een asielwensuiting doet dan lijkt een op de Schengengrenscode gebaseerd besluit over de toegang te moeten worden uitgesteld. Uit het Model M18A [het op AC Schiphol gebruikte model wijkt af van het in de Vc opgenomen model] echter volgt dat in de praktijk in zo’n geval de toegang wordt geweigerd, naar moet worden aangenomen, gelet op het bepaalde in artikel 3, zesde lid van de Vreemdelingenwet, op grond van artikel 3, eerste lid van de Vreemdelingenwet. De in Model M18A opgenomen mogelijkheid om de toegang te weigeren wordt overigens niet opgeschort maar uitgesteld(?).

#tureluurswordikervan