zondag 31 augustus 2008

Dublinverordening & de aanvang van de 48-uurstermijn

Op welk moment vangt de behandeling aan van een asielverzoek van een op Nederland geclaimde derdelander die in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend?

De Procedurerichtlijn [hierna: PRi] definieert een 'asielverzoek' [voor zover van belang] als een door een derdelander of een staatloze ingediend verzoek dat kan worden opgevat als een verzoek om verlening van internationale bescherming door een lidstaat op grond van het Verdrag van Genève [artikel 2(b) PRi] en een 'asielzoeker' als een onderdaan van een derde land of een staatloze die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen.

Uit de Dublinverordening [hierna: DVo] kan worden opgemaakt dat indien Nederland een Dublinclaim accepteert van een derdelander die in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend Nederland een asielzoeker [met asielverzoek & al] over- [artikel 16 lid 1(a) DVo] of terug [artikel 16 lid 1(d) DVo] neemt. Daaruit volgt imho dat het asielverzoek voor de behandeling waarvan Nederland verantwoordelijk wordt geacht het asielverzoek is dat die derdelander in de claimende lidstaat heeft ingediend.

Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State kan worden opgemaakt dat uit artikel 69 lid 2 Vw 2000 volgt dat de 48-uurstermijn in ieder geval aanvangt op het moment waarop de aanvraag wordt ingediend [ABRS, 7 augustus 2002, 200203202/1, JV 2002/323; ABRS, 28 oktober 2003, 200304447/1, JV 2003/59; ABRS, 6 mei 2004, 200401455/1, Migratieweb ve04000848; ABRS, 9 november 2004, 200405472/1, Migratieweb ve04000848 (héél anders)]. Naar moet worden aangenomen moet als gevolg van het inwerkingtreden van de Procedurerichtlijn er van worden uitgegaan dat de datum van indiening van een asielverzoek in de zin van voornoemde richtlijn moet worden aangemerkt als het moment waarop de aanvraag wordt ingediend.

Indien het in een andere lidstaat ingediende asielverzoek van een op Nederland geDublinclaimde derdelander het asielverzoek is met de indiening waarvan de 48-uurstermijn aanvangt betekent dat de AC-procedure voor die geDublinclaimde derdelander een gepasseerd station is.

dinsdag 26 augustus 2008

[Niet] horen tijdens de ophouding

Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] strekt artikel 50 lid 3 Vw niet zover dat tijdens de ophouding steeds moet worden gehoord. Horen zal volgens de Afdeling met name achterwege gelaten kunnen worden wanneer identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie vaststaan [staan identiteit(, nationaliteit) en verblijfsrechtelijke positie in het geval van artikel 50 lid 3 Vw niet altijd al vast?, ZvL] en waarin de betrokken vreemdeling ter onmiddellijke voorbereiding op de inbewaringstelling en het daaraan voorafgaande gehoor wordt overgebracht naar een plaats, bestemd voor verhoor en aldaar gedurende een beperkte tijd wordt opgehouden [ABRS, 20 juli 2001, 200102749/1, AB 2001/274, MigratieWeb ve06000752; ABRS,16 mei 2006, 200602899, MigratieWeb ve06000801; ABRS, 25 januari 2007, 200608762/1, LJN AZ7877].

Ook indien artikel 5o lid 2 Vw van toepassing is blijkt tijdens de ophouding niet te hoeven worden gehoord. In een uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2008 [ABRS, 15 augustus 2008, 200804815/1] overweegt de Afdeling dat artikel 50 lid 2 Vw ertoe strekt nader onderzoek te doen naar identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. Indien dergelijk onderzoek tijdens de ophouding plaats vindt en niet blijkt van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat horen van een zodanige betekenis is voor dat onderzoek dat dit redelijkerwijs niet achterwege kan blijven maakt het niet horen de ophouding niet onrechtmatig.

maandag 25 augustus 2008

Actievoerende Nomen Nescio's In Vreemdelingenbewaring

Actievoerende nomen nescio's die na strafrechtelijke aanhouding weigeren hun identiteit bekend te maken lopen het risico om in vreemdelingenbewaring te worden gesteld.

Op 3 maart 2003 [200300272/1 JV 2003/171 mr B. van Wagtendonk, mr J.A.W. Scholten-Hinloopen & mr. T.M.A. Claessens itv mr M.P. Glerum] overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State in een geval waarin identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie na strafrechtelijke aanhouding niet kon worden vastgesteld dat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet is vereist indien aan de overbrenging en ophouding geen staandehouding vooraf is gegaan .

Op 20 februari 2004 [200400139/1 mr M. Vlasblom, mr J.A.W. Scholten-Hindeloopen & mr H.G. Lubberdink itv mr E.J.J.M. van Tielraden] overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State dat als identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie na strafrechtelijke aanhouding niet kan worden vastgesteld daarin grond gevonden kan worden voor een vermoeden van illegaal verblijf; staandehouding kan in zo'n geval achterwege blijven omdat daarmee geen enkel redelijk doel zou zijn gediend.

Op 9 december 2005 [200509219 (kennelijk niet gepubliceerd) zie Rtb DH zp Utrecht, 14 augustus 2007, rechtsoverweging 2.2] zou de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State net als in de uitspraak van 3 maart 2003 hebben overwogen dat een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet is vereist indien aan de overbrenging en ophouding geen staandehouding vooraf is gegaan.

Op 23 februari 2006 [200600599/1 JV 2006/133 mr H.G. Lubberdink, mr P.A. Offers & mr R. van der Spoel itv mr C.E.C.M. van Roosmalen] overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State net als in de uitspraak van 20 februari 2004 dat indien identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie na een overname vreemde autoriteiten niet kan worden vastgesteld daarin grond gevonden kan worden voor een vermoeden van illegaal verblijf, staandehouding kan in zo'n geval achterwege blijven omdat daarmee geen enkel redelijk doel zou zijn gediend.

De lijn van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State in deze is mij niet geheel duidelijk.

Indien een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet is vereist dan is het niet kunnen vaststellen van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie voldoende om vreemdelingrechtelijke dwangmiddelen toe te passen. Indien een redelijk vermoeden van illegaal verblijf wel vereist dan kunnen ook andere feiten en omstandigheden betrokken worden bij de beoordeling van de vraag of er vreemdelingrechtelijke dwangmiddelen mogen worden toegepast.

Een in vreemdelingenbewaring gestelde actievoerster vertelde dat ze tijdens de vreemdelingenbewaring vragen moest beantwoorden over de geschiedenis, staatsinrichting, de koningin en het rechtssysteem van Nederland. Misschien kunnen aan de vreemdelingendienst overgedragen actievoerende nomen nescio's vreemdelingenbewaring voorkomen door al in een vroeg stadium blijk te geven van kennis over de hiervoor genoemde zaken.

Rechtbanken oordelen verschillend over in vreemdelingenbewaring gestelde nomen nescio's.

De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde op 19 maart 2007 [Awb 07/10061 Migratieweb ve07000572] het beroep van een actievoerende nomen nescio tegen de vreemdelingenbewaring wegens het ontbreken van zicht op uitzetting gegrond omdat die actievoerende nome nescio uitstekend Nederlands sprak en Nederlanderschap daarom zeer aannemelijk zijn zou. Die uitspraak werd door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State op 2 april 2007 [20071970/1 LJN BA2831 Migratieweb ve07000623] vernietigd omdat de enkele omstandigheid dat de actievoerende nomen nescio de Nederlandse taal uitstekend beheerste niet met zich mee zou brengen de staatssecretaris reeds daarom had moeten aannemen dat die de Nederlandse nationaliteit zou hebben en daarom van zicht op uitzetting geen sprake zou kunnen zijn.

De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde op 13 april 2007 [Awb 07/13232] het beroep van een actievoerende nomen nescio tegen de vreemdelingenbewaring niet ontvankelijk hetgeen mij overigens in strijd lijkt met artikel 5 lid 4 EVRM. Het daartegen ingestelde hoger beroep werd door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State op 29 mei 2007 [200702846/1 LJN BA6594] eveneens niet ontvankelijk verklaard met een verwijzing naar 6.5 lid 1a Awb jo artikel 85 lid 3 Vw 2000.

De rechtbank 's-Gravenhage zp Utrecht verklaarde op 14 augustus 2007 [Awb 07/31054 LJN BB1696] het beroep van een actievoerende nomen nescio tegen de vreemdelingenbewaring gegrond omdat de ophouding en bewaring vanaf het opleggen daarvan onrechtmatig zouden zijn, niet gebleken zou zijn van feiten en omstandigheden die duiden op een niet-rechtmatig verblijf van de actievoerende nomen nescio in Nederland en de weigering om de identiteit bekend te maken onvoldoende zou zijn om vreemdelingrechtelijke dwangmiddelen toe te passen. Het is mij niet bekend of tegen die uitspraak hoger beroep is ingesteld.

Trouw, Activiste onterecht vastgehouden als vreemdeling, 14 augustus 2007
De Twentsche Courant Tubantia, Recht te zwijgen bestaat niet, augustus 2007

8 december 2007

[Update 090203] Zie ook ABRS, 15 januari 2009, 200808813/1.

zondag 24 augustus 2008

Rechterlijke toetsing hernieuwde vreemdelingenbewaring

Indien een eerdere vreemdelingenbewaring is opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting of vanwege een belangenafweging waarbij het ontbreken van zicht op uitzetting is betrokken [ABRS, 16 juli 2008, 200803835/1, LJN BD8560, JV 2008/318] behoort de rechtbank bij een volgende vreemdelingenbewaring te onderzoeken of er sprake is van aanknopingspunten waaruit blijkt dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. Voor een onderzoek in voornoemde zin is volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] in beginsel geen aanleiding indien sinds het tijdstip van de opheffing van de eerdere vreemdelingenbewaring een zodanig lange periode [ZLP] is verstreken dat, behoudens bijzondere omstandigheden, van een voor de beoordeling van het zicht op uitzetting relevante samenhang met de reden van de opheffing van de eerdere maatregel geen sprake meer is [ABRS, 24 oktober 2006, 200606370/1, JV 2006/449 (ZLP = 3 jaar); ABRS, 29 januari 2007, 200609426/1, LJN AZ7990 (ZLP = 2 jaar & 2 maanden); ABRS, 27 november 2007, 200705824/1, LJN BB9418 (ZLP = 1,5 jaar & 2 weken); ABRS, 27 november 2007, 200706701/1, LJN BB9422 (ZLP = 1 jaar & 3 weken); ABRS, 2o december 2007, 200707948 (geen ZLP = 9 maanden); ABRS 13 maart 2008, 200800793/1, LJN BC7780 (ZLP = 15 maanden & 3 weken); ABRS 7 juli 2008, 200803334/1 (ZLP = 1 jaar & 2 maanden); ABRS, 6 augustus 2008, 200805072 (ZLP = ruim 3 jaar)] [zoek naar actuele 'ZLP' Afdelingsrechtspraak].

Indien een eerdere vreemdelingenbewaring is opgeheven door de rechtbank dan wel door de bewindspersoon [ABRS, 16 september 2004, 200406582/1, JV 2004/418] vanwege een gebrek en de vreemdeling niet uit de macht van de bevoegde autoriteiten is geweest alvorens hij opnieuw in bewaring is gesteld dient de rechtbank te onderzoeken of sprake is van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan een nieuwe inbewaringstelling gerechtvaardigd is [ABRS, 10 maart 2004, 200308565/1, JV 2004/186; ABRS, 16 september 2004, 200406582/1, JV 2004/418; ABRS, 7 juni 2006, 200603435/1, JV 2006/285; ABRS, 6 augustus 2008, 200804635/1].

De lezing overigens die de Afdeling in de uitspraken van 7 juni 2006 [ABRS, 7 juni 2006, 200603435/1, JV 2006/285] en 6 augustus 2008 [6 augustus 2008, 200804635/1] geeft van haar uitspraak van 16 september 2004 [ABRS, 16 september 2004, 200406582/1, JV 2004/418] vind ik nogal opvallend. Eerder hakken dan schaven en schuren.

zaterdag 23 augustus 2008

Niet-vrijwillige terugkeer, onwillige landen van herkomst en zicht op uitzetting

Een aantal landen waaronder Afghanistan [Rtb DH nzp Zwo, 21 juli 2008, Awb 08/21394, LJN BD9339], Irak [Rtb DH nzp Ams, 4 juni 2008, Awb 08/17867, LJN BD8170], Iran [Rtb DH nzp Utr, 25 juli 2008, Awb 08/24988, LJN BD9331] en Sierra Leone [Rtb DH nzp Ams, 30 januari 2008, Awb 08/1732, LJN BC5109] blijkt geen LP's ten behoeve van uitzetting van onderdanen te verstrekken indien de betrokken vreemdelingen aangeven niet vrijwillig terug te willen keren naar hun land van herkomst.

Indien het gaat om vreemdelingen van wie de identiteit en de nationaliteit vast staat en wordt erkend door het land van herkomst lijkt de 'medewerkings' rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling; ABRS, 30 juni 2008, 200803754/1, JV 2008/308, LJN BD6659; ABRS, 6 agustus 2008, 200804635/1] niet van toepassing te zijn. De medewerking die van in bewaring gestelde vreemdelingen wordt verlangd immers ziet op het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens waaronder documenten die nodig zijn om de beoogde uitzetting te kunnen bewerkstelligen en op het verrichten van de nodige, controleerbare inspanningen om dergelijke gegevens te verkrijgen, niet op de wil van in bewaring gestelde vreemdelingen.

Niet de onwil van vreemdelingen van wie de identiteit en de nationaliteit vast staat en wordt erkend, zie ook artikel 13 UVRM, staat aan hun uitzetting in de weg maar de weigering van het land van herkomst om te voldoen aan de volkenrechtelijke verplichting om eigen onderdanen terug te nemen. In zo'n geval ontbreekt zich op uitzetting.

Zicht op uitzetting ontbreekt ook in het geval van vreemdelingen van wie de identiteit en de nationaliteit wel vast staat zonder erkenning daarvan door het land van herkomst. Verwezen wordt in dat verband naar een uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2005, 200409900/1, JV 2005/121.

Indien het gaat om vreemdelingen van wie de identiteit en de nationaliteit niet vast staat lijkt de 'medewerkings' rechtspraak van de Afdeling wel van toepassing te zijn. Zodra de identiteit en de nationaliteit vast komen te staan vervalt echter het zicht op uitzetting.

Tenzij het EU Laissez Passer [A4/4.2.2 Vc] van stal wordt gehaald.

([Update 080925] Niet gebleken is dat de door de vreemdeling bij zijn presentatie aan de consulaire vertegenwoordiging van Iran af te leggen verklaring dat hij bereid is vrijwillig naar Iran terug te keren een zodanige strekking heeft dat het afleggen daarvan verder gaat dan binnen het bestek van de op hem rustende verplichting Nederland eigener beweging te verlaten redelijkerwijs van hem zou kunnen worden verlangd. [ABRS, 4 september 2008, 200805361/1])

vrijdag 22 augustus 2008

Vreemdelingenbewaring als vorm van gijzeling

Uit rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State [hierna: Afdeling] kan worden afgeleid dat op een in bewaring gestelde vreemdeling een, op zijn rechtsplicht om Nederland te verlaten gebaseerde, verplichting rust tot het verlenen van medewerking [ABRS, 18 mei 2005, 200503257/1, JV 2005/282; ABRS, 14 november 2005, 200507769/1, JV 2006/13; ABRS, 5 juni 2007, 200703139/1], actief en volledig [ABRS, 5 juni 2007, 200703139/1; ABRS, 30 juli 2007, 200704331/1, JV 2007/426, LJN BB1452; ABRS, 16 oktober 2007, 200706635/1, JV 2007/532], aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens waaronder documenten (voorheen alleen documenten) die nodig zijn om de beoogde uitzetting te kunnen bewerkstelligen en tot het verrichten van de nodige, controleerbare inspanningen om dergelijke gegevens te verkrijgen tenzij door die vreemdeling aannemelijk wordt gemaakt dat in zijn geval sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat hij niet in staat kan worden geacht gegevens als vorenbedoeld te verschaffen [ABRS, 13 juni 2008, 200803407/1, LJN BD4787; ABRS, 30 juni 2008, 200803754/1, JV 2008/308, LJN BD6659; ABRS, 7 juli 2008, 200803334/1; ABRS, 17 juli 2008, 200804285/1; ABRS, 28 juli 2008, 200804914; ABRS, 6 augustus 2008, 200805059/1].

Uit rechtspraak van de Afdeling kan voorts worden opgemaakt dat volgens de Afdeling veelal de medewerking van de vreemdeling nodig is om hem uit te zetten. Indien het belang van de openbare orde de bewaring van een vreemdeling met het oog op zijn uitzetting vordert dan wordt in het geval van een niet of onvoldoende aan zijn uitzetting meewerkende vreemdeling volgens de Afdeling niet alleen de mogelijkheid tot uitzetting veiliggesteld maar wordt bovendien het zicht op uitzetting verscherpt en bevorderd door het permante toezicht op de van de vreemdeling verlangde medewerking tijdens de bewaring [ABRS, 14 november 2005, 200507769/1, JV 2006/13; ABRS, 30 juni 2008, 200803754/1, JV 2008/308, LJN BD6659; ABRS, 6 agustus 2008, 200804635/1].

Gelet op de hoge eisen die worden gesteld aan de medewerking van een in bewaring gestelde vreemdeling in combinatie met het permanente toezicht op de verlangde medewerking tijdens de bewaring lijkt vreemdelingenbewaring in weerwil van haar conservatoire en niet-punitieve karakter tevens feitelijk een gijzeling geworden te zijn om de medewerking van de vreemdeling aan zijn uitzetting af te dwingen [vergelijk Rtb DH nzp A'dam, 17 april 2008, Awb 08/10669, LJN BD0978].

([Update 080905] Hoewel de verplichting daartoe ook geldt in de situatie dat ondanks zodanige medewerking niet tot uitzetting kan worden gekomen, kan de desbetreffende vreemdeling in dat geval niet langer ter motivering van de bewaring worden tegengeworpen dat hij niet of in onvoldoende mate aan zijn verplichting tot medewerking voldoet. [ABRS, 5 september 2008, 200805982/1])

([Update 080925] Niet gebleken is dat de door de vreemdeling bij zijn presentatie aan de consulaire vertegenwoordiging van Iran af te leggen verklaring dat hij bereid is vrijwillig naar Iran terug te keren een zodanige strekking heeft dat het afleggen daarvan verder gaat dan binnen het bestek van de op hem rustende verplichting Nederland eigener beweging te verlaten redelijkerwijs van hem zou kunnen worden verlangd. [ABRS, 4 september 2008, 200805361/1])

vrijdag 15 augustus 2008

De Schengengrenscode [SGC] & een Britse Dublinclaim

Kan een door het Verenigd Koninkrijk op Nederland geDublinclaimde asielzoekende vreemdeling de toegang worden geweigerd op grond van artikel 13 jo artikel 5 van de Schengengrenscode?

Op 13 oktober 2006 is de Schengengrenscode in werking getreden [Verordening (EG) 562/2006; Monitoring of the decisionmaking process]. In de Schengengrenscode is toentertijd al bestaande en nieuwe Schengenregelgeving op het gebied van grensbewaking verzameld. Onder meer het Verenigd Koninkrijk neemt geen deel aan de Schengengrenscode en deze is niet bindend voor noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk [overweging 27 SGC].

Uit het Protocol betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 14 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op het Verenigd Koninkrijk en Ierland volgt dat het Verenigd Koninkrijk het recht heeft grenscontroles in te voeren of uit te oefenen en dat de andere lidstaten het recht hebben om controles te verrichten op personen die hun grondgebied wensen binnen te komen vanuit het Verenigd Koninkrijk. Het gaat om controles van binnengrenzen zo blijkt uit het voorstel voor de Schengengrenscode [COM (2004) 391, pagina 12], niet om controles van buitengrenzen [artikel 2 SGC].

Indien een door het Verenigd Koninkrijk op Nederland geDublinclaimde asielzoekende vreemdeling aan Nederland wordt overgedragen lijkt hem derhalve geen toegang te kunnen worden geweigerd op grond van bepalingen van de Schengengrenscode die betrekking hebben op de controle van buitengrenzen [Titel II SGC 'Buitengrenzen', artt 4 t/m 19 SGC].

Uit artikel 20 lid d van de Dublin Verordening (hierna: DVII) volgt dat een lidstaat die instemt met een terugnameverzoek verplicht is om de geDublinclaimde asielzoekende vreemdeling toe te laten ['readmit'] op zijn grondgebied, uit de artikelen 17 t/m 19 DVII dat die verplichting tot toelating in het geval van een terugnameverzoek wordt verondersteld. Ook daaruit lijkt te volgen dat een geDublinclaimde asielzoekende vreemdeling geen toegang kan worden geweigerd op grond van de Schengengrenscode.

Indien en voorzover een door het Verenigd Koninkrijk op Nederland geDublinclaimde asielzoekende vreemdeling bij overdracht aan Nederland al een buitengrens treft kan hem op grond van artikel 5 lid 4c DVII toegang worden verleend wegens een internationale verplichting [indien de overnameterugname Dublinverplichting als zodanig kan worden aangemerkt]. Dat zal dan wel beoordeeld moeten worden.